Vervoeging van ejercer

Vertaling: uitoefenen

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo ejerzo
  • ejerces
  • él/ella ejerce
  • nosotros ejercemos
  • vosotros ejercéis
  • ellos/ellas ejercen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik oefen uit
  • jij oefent uit
  • hij/zij/het oefent uit
  • wij oefenen uit
  • jullie oefenen uit
  • zij oefenen uit

Indefinido

  • yo ejercí
  • ejerciste
  • él/ella ejerció
  • nosotros ejercimos
  • vosotros ejercisteis
  • ellos/ellas ejercieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik oefende uit
  • jij oefende uit
  • hij/zij/het oefende uit
  • wij oefenden uit
  • jullie oefenden uit
  • zij oefenden uit

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he ejercido
  • has ejercido
  • él/ella ha ejercido
  • nosotros hemos ejercido
  • vosotros habéis ejercido
  • ellos/ellas han ejercido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgeoefend
  • jij hebt uitgeoefend
  • hij/zij/het heeft uitgeoefend
  • wij hebben uitgeoefend
  • jullie hebben uitgeoefend
  • zij hebben uitgeoefend

Pluscuamperfecto

  • yo había ejercido
  • habías ejercido
  • él/ella había ejercido
  • nosotros habíamos ejercido
  • vosotros habíais ejercido
  • ellos/ellas habían ejercido

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgeoefend
  • jij had uitgeoefend
  • hij/zij/het had uitgeoefend
  • wij hadden uitgeoefend
  • jullie hadden uitgeoefend
  • zij hadden uitgeoefend

Futuro I

  • yo ejerceré
  • ejercerás
  • él/ella ejercerá
  • nosotros ejerceremos
  • vosotros ejerceréis
  • ellos/ellas ejercerán

Toekomende tijd I

  • ik zal uitoefenen
  • jij zult uitoefenen
  • hij/zij/het zal uitoefenen
  • wij zullen uitoefenen
  • jullie zullen uitoefenen
  • zij zullen uitoefenen

Futuro perfecto

  • yo habré ejercido
  • habrás ejercido
  • él/ella habrá ejercido
  • nosotros habremos ejercido
  • vosotros habréis ejercido
  • ellos/ellas habrán ejercido

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeoefend hebben
  • jij zult uitgeoefend hebben
  • hij/zij/het zal uitgeoefend hebben
  • wij zullen uitgeoefend hebben
  • jullie zullen uitgeoefend hebben
  • zij zullen uitgeoefend hebben

Condicional

  • yo ejercería
  • ejercerías
  • él/ella ejercería
  • nosotros ejerceríamos
  • vosotros ejerceríais
  • ellos/ellas ejercerían

Conditionalis I

  • ik zou uitoefenen
  • jij zou uitoefenen
  • hij/zij/het zou uitoefenen
  • wij zouden uitoefenen
  • jullie zouden uitoefenen
  • zij zouden uitoefenen

Condicional perfecto

  • yo habría ejercido
  • habrías ejercido
  • él/ella habría ejercido
  • nosotros habríamos ejercido
  • vosotros habríais ejercido
  • ellos/ellas habrían ejercido

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgeoefend
  • jij zou hebben uitgeoefend
  • hij/zij/het zou hebben uitgeoefend
  • wij zouden hebben uitgeoefend
  • jullie zouden hebben uitgeoefend
  • zij zouden hebben uitgeoefend

Imperativo presente

  • ejerce
  • vosotros ejerced

Imperatief

  • jij oefen uit
  • jullie oefent uit