Vervoeging van elaborar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo elaboro
  • elaboras
  • él/ella elabora
  • nosotros elaboramos
  • vosotros elaboráis
  • ellos/ellas elaboran

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bewerk
  • jij bewerkt
  • hij/zij/het bewerkt
  • wij bewerken
  • jullie bewerken
  • zij bewerken

Indefinido

  • yo elaboré
  • elaboraste
  • él/ella elaboró
  • nosotros elaboramos
  • vosotros elaborasteis
  • ellos/ellas elaboraron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bewerkte
  • jij bewerkte
  • hij/zij/het bewerkte
  • wij bewerkten
  • jullie bewerkten
  • zij bewerkten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he elaborado
  • has elaborado
  • él/ella ha elaborado
  • nosotros hemos elaborado
  • vosotros habéis elaborado
  • ellos/ellas han elaborado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bewerkt
  • jij hebt bewerkt
  • hij/zij/het heeft bewerkt
  • wij hebben bewerkt
  • jullie hebben bewerkt
  • zij hebben bewerkt

Pluscuamperfecto

  • yo había elaborado
  • habías elaborado
  • él/ella había elaborado
  • nosotros habíamos elaborado
  • vosotros habíais elaborado
  • ellos/ellas habían elaborado

Voltooid verleden tijd

  • ik had bewerkt
  • jij had bewerkt
  • hij/zij/het had bewerkt
  • wij hadden bewerkt
  • jullie hadden bewerkt
  • zij hadden bewerkt

Futuro I

  • yo elaboraré
  • elaborarás
  • él/ella elaborará
  • nosotros elaboraremos
  • vosotros elaboraréis
  • ellos/ellas elaborarán

Toekomende tijd I

  • ik zal bewerken
  • jij zult bewerken
  • hij/zij/het zal bewerken
  • wij zullen bewerken
  • jullie zullen bewerken
  • zij zullen bewerken

Futuro perfecto

  • yo habré elaborado
  • habrás elaborado
  • él/ella habrá elaborado
  • nosotros habremos elaborado
  • vosotros habréis elaborado
  • ellos/ellas habrán elaborado

Toekomende tijd II

  • ik zal bewerkt hebben
  • jij zult bewerkt hebben
  • hij/zij/het zal bewerkt hebben
  • wij zullen bewerkt hebben
  • jullie zullen bewerkt hebben
  • zij zullen bewerkt hebben

Condicional

  • yo elaboraría
  • elaborarías
  • él/ella elaboraría
  • nosotros elaboraríamos
  • vosotros elaboraríais
  • ellos/ellas elaborarían

Conditionalis I

  • ik zou bewerken
  • jij zou bewerken
  • hij/zij/het zou bewerken
  • wij zouden bewerken
  • jullie zouden bewerken
  • zij zouden bewerken

Condicional perfecto

  • yo habría elaborado
  • habrías elaborado
  • él/ella habría elaborado
  • nosotros habríamos elaborado
  • vosotros habríais elaborado
  • ellos/ellas habrían elaborado

Conditionalis II

  • ik zou hebben bewerkt
  • jij zou hebben bewerkt
  • hij/zij/het zou hebben bewerkt
  • wij zouden hebben bewerkt
  • jullie zouden hebben bewerkt
  • zij zouden hebben bewerkt

Imperativo presente

  • elabora
  • vosotros elaborad

Imperatief

  • jij bewerk
  • jullie bewerkt