Vervoeging van empalmar
Onbepaalde wijs (infinitief): empalmar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo empalmo
- tú empalmas
- él/ella empalma
- nosotros empalmamos
- vosotros empalmáis
- ellos/ellas empalman
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik splits
- jij splitst
- hij/zij/het splitst
- wij splitsen
- jullie splitsen
- zij splitsen
Indefinido
- yo empalmé
- tú empalmaste
- él/ella empalmó
- nosotros empalmamos
- vosotros empalmasteis
- ellos/ellas empalmaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik splitste
- jij splitste
- hij/zij/het splitste
- wij splitsten
- jullie splitsten
- zij splitsten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he empalmado
- tú has empalmado
- él/ella ha empalmado
- nosotros hemos empalmado
- vosotros habéis empalmado
- ellos/ellas han empalmado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesplitst
- jij hebt gesplitst
- hij/zij/het heeft gesplitst
- wij hebben gesplitst
- jullie hebben gesplitst
- zij hebben gesplitst
Pluscuamperfecto
- yo había empalmado
- tú habías empalmado
- él/ella había empalmado
- nosotros habíamos empalmado
- vosotros habíais empalmado
- ellos/ellas habían empalmado
Voltooid verleden tijd
- ik had gesplitst
- jij had gesplitst
- hij/zij/het had gesplitst
- wij hadden gesplitst
- jullie hadden gesplitst
- zij hadden gesplitst
Futuro I
- yo empalmaré
- tú empalmarás
- él/ella empalmará
- nosotros empalmaremos
- vosotros empalmaréis
- ellos/ellas empalmarán
Toekomende tijd I
- ik zal splitsen
- jij zult splitsen
- hij/zij/het zal splitsen
- wij zullen splitsen
- jullie zullen splitsen
- zij zullen splitsen
Futuro perfecto
- yo habré empalmado
- tú habrás empalmado
- él/ella habrá empalmado
- nosotros habremos empalmado
- vosotros habréis empalmado
- ellos/ellas habrán empalmado
Toekomende tijd II
- ik zal gesplitst hebben
- jij zult gesplitst hebben
- hij/zij/het zal gesplitst hebben
- wij zullen gesplitst hebben
- jullie zullen gesplitst hebben
- zij zullen gesplitst hebben
Condicional
- yo empalmaría
- tú empalmarías
- él/ella empalmaría
- nosotros empalmaríamos
- vosotros empalmaríais
- ellos/ellas empalmarían
Conditionalis I
- ik zou splitsen
- jij zou splitsen
- hij/zij/het zou splitsen
- wij zouden splitsen
- jullie zouden splitsen
- zij zouden splitsen
Condicional perfecto
- yo habría empalmado
- tú habrías empalmado
- él/ella habría empalmado
- nosotros habríamos empalmado
- vosotros habríais empalmado
- ellos/ellas habrían empalmado
Conditionalis II
- ik zou hebben gesplitst
- jij zou hebben gesplitst
- hij/zij/het zou hebben gesplitst
- wij zouden hebben gesplitst
- jullie zouden hebben gesplitst
- zij zouden hebben gesplitst
Imperativo presente
- tú empalma
- vosotros empalmad
Imperatief
- jij splits
- jullie splitst