Vervoeging van emplomar
Onbepaalde wijs (infinitief): emplomar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo emplomo
- tú emplomas
- él/ella emploma
- nosotros emplomamos
- vosotros emplomáis
- ellos/ellas emploman
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plombeer
- jij plombeert
- hij/zij/het plombeert
- wij plomberen
- jullie plomberen
- zij plomberen
Indefinido
- yo emplomé
- tú emplomaste
- él/ella emplomó
- nosotros emplomamos
- vosotros emplomasteis
- ellos/ellas emplomaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik plombeerde
- jij plombeerde
- hij/zij/het plombeerde
- wij plombeerden
- jullie plombeerden
- zij plombeerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he emplomado
- tú has emplomado
- él/ella ha emplomado
- nosotros hemos emplomado
- vosotros habéis emplomado
- ellos/ellas han emplomado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geplombeerd
- jij hebt geplombeerd
- hij/zij/het heeft geplombeerd
- wij hebben geplombeerd
- jullie hebben geplombeerd
- zij hebben geplombeerd
Pluscuamperfecto
- yo había emplomado
- tú habías emplomado
- él/ella había emplomado
- nosotros habíamos emplomado
- vosotros habíais emplomado
- ellos/ellas habían emplomado
Voltooid verleden tijd
- ik had geplombeerd
- jij had geplombeerd
- hij/zij/het had geplombeerd
- wij hadden geplombeerd
- jullie hadden geplombeerd
- zij hadden geplombeerd
Futuro I
- yo emplomaré
- tú emplomarás
- él/ella emplomará
- nosotros emplomaremos
- vosotros emplomaréis
- ellos/ellas emplomarán
Toekomende tijd I
- ik zal plomberen
- jij zult plomberen
- hij/zij/het zal plomberen
- wij zullen plomberen
- jullie zullen plomberen
- zij zullen plomberen
Futuro perfecto
- yo habré emplomado
- tú habrás emplomado
- él/ella habrá emplomado
- nosotros habremos emplomado
- vosotros habréis emplomado
- ellos/ellas habrán emplomado
Toekomende tijd II
- ik zal geplombeerd hebben
- jij zult geplombeerd hebben
- hij/zij/het zal geplombeerd hebben
- wij zullen geplombeerd hebben
- jullie zullen geplombeerd hebben
- zij zullen geplombeerd hebben
Condicional
- yo emplomaría
- tú emplomarías
- él/ella emplomaría
- nosotros emplomaríamos
- vosotros emplomaríais
- ellos/ellas emplomarían
Conditionalis I
- ik zou plomberen
- jij zou plomberen
- hij/zij/het zou plomberen
- wij zouden plomberen
- jullie zouden plomberen
- zij zouden plomberen
Condicional perfecto
- yo habría emplomado
- tú habrías emplomado
- él/ella habría emplomado
- nosotros habríamos emplomado
- vosotros habríais emplomado
- ellos/ellas habrían emplomado
Conditionalis II
- ik zou hebben geplombeerd
- jij zou hebben geplombeerd
- hij/zij/het zou hebben geplombeerd
- wij zouden hebben geplombeerd
- jullie zouden hebben geplombeerd
- zij zouden hebben geplombeerd
Imperativo presente
- tú emploma
- vosotros emplomad
Imperatief
- jij plombeer
- jullie plombeert