Vervoeging van expiar
Onbepaalde wijs (infinitief): expiar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo expío
- tú expías
- él/ella expía
- nosotros expiamos
- vosotros expiáis
- ellos/ellas expían
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boet
- jij boet
- hij/zij/het boet
- wij boeten
- jullie boeten
- zij boeten
Indefinido
- yo expié
- tú expiaste
- él/ella expió
- nosotros expiamos
- vosotros expiasteis
- ellos/ellas expiaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik boette
- jij boette
- hij/zij/het boette
- wij boetten
- jullie boetten
- zij boetten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he expiado
- tú has expiado
- él/ella ha expiado
- nosotros hemos expiado
- vosotros habéis expiado
- ellos/ellas han expiado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geboet
- jij hebt geboet
- hij/zij/het heeft geboet
- wij hebben geboet
- jullie hebben geboet
- zij hebben geboet
Pluscuamperfecto
- yo había expiado
- tú habías expiado
- él/ella había expiado
- nosotros habíamos expiado
- vosotros habíais expiado
- ellos/ellas habían expiado
Voltooid verleden tijd
- ik had geboet
- jij had geboet
- hij/zij/het had geboet
- wij hadden geboet
- jullie hadden geboet
- zij hadden geboet
Futuro I
- yo expiaré
- tú expiarás
- él/ella expiará
- nosotros expiaremos
- vosotros expiaréis
- ellos/ellas expiarán
Toekomende tijd I
- ik zal boeten
- jij zult boeten
- hij/zij/het zal boeten
- wij zullen boeten
- jullie zullen boeten
- zij zullen boeten
Futuro perfecto
- yo habré expiado
- tú habrás expiado
- él/ella habrá expiado
- nosotros habremos expiado
- vosotros habréis expiado
- ellos/ellas habrán expiado
Toekomende tijd II
- ik zal geboet hebben
- jij zult geboet hebben
- hij/zij/het zal geboet hebben
- wij zullen geboet hebben
- jullie zullen geboet hebben
- zij zullen geboet hebben
Condicional
- yo expiaría
- tú expiarías
- él/ella expiaría
- nosotros expiaríamos
- vosotros expiaríais
- ellos/ellas expiarían
Conditionalis I
- ik zou boeten
- jij zou boeten
- hij/zij/het zou boeten
- wij zouden boeten
- jullie zouden boeten
- zij zouden boeten
Condicional perfecto
- yo habría expiado
- tú habrías expiado
- él/ella habría expiado
- nosotros habríamos expiado
- vosotros habríais expiado
- ellos/ellas habrían expiado
Conditionalis II
- ik zou hebben geboet
- jij zou hebben geboet
- hij/zij/het zou hebben geboet
- wij zouden hebben geboet
- jullie zouden hebben geboet
- zij zouden hebben geboet
Imperativo presente
- tú expía
- vosotros expiad
Imperatief
- jij boet
- jullie boet