Vervoeging van flamear
Onbepaalde wijs (infinitief): flamear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- él/ella flamea
- ellos/ellas flamean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het flakkert
- zij flakkeren
Indefinido
- él/ella flameó
- ellos/ellas flamearon
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het flakkerde
- zij flakkerden
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha flameado
- ellos/ellas han flameado
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geflakkerd
- zij hebben geflakkerd
Pluscuamperfecto
- él/ella había flameado
- ellos/ellas habían flameado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geflakkerd
- zij hadden geflakkerd
Futuro I
- él/ella flameará
- ellos/ellas flamearán
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal flakkeren
- zij zult flakkeren
Futuro perfecto
- él/ella habrá flameado
- ellos/ellas habrán flameado
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geflakkerd hebben
- zij zult geflakkerd hebben
Condicional
- él/ella flamearía
- ellos/ellas flamearían
Conditionalis I
- hij/zij/het zal flakkeren
- zij zullen flakkeren
Condicional perfecto
- él/ella habría flameado
- ellos/ellas habrían flameado
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geflakkerd
- zij zullen hebben geflakkerd