Vervoeging van flirtear
Onbepaalde wijs (infinitief): flirtear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo flirteo
- tú flirteas
- él/ella flirtea
- nosotros flirteamos
- vosotros flirteáis
- ellos/ellas flirtean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fladder
- jij fladdert
- hij/zij/het fladdert
- wij fladderen
- jullie fladderen
- zij fladderen
Indefinido
- yo flirteé
- tú flirteaste
- él/ella flirteó
- nosotros flirteamos
- vosotros flirteasteis
- ellos/ellas flirtearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik fladderde
- jij fladderde
- hij/zij/het fladderde
- wij fladderden
- jullie fladderden
- zij fladderden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he flirteado
- tú has flirteado
- él/ella ha flirteado
- nosotros hemos flirteado
- vosotros habéis flirteado
- ellos/ellas han flirteado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefladderd
- jij hebt gefladderd
- hij/zij/het heeft gefladderd
- wij hebben gefladderd
- jullie hebben gefladderd
- zij hebben gefladderd
Pluscuamperfecto
- yo había flirteado
- tú habías flirteado
- él/ella había flirteado
- nosotros habíamos flirteado
- vosotros habíais flirteado
- ellos/ellas habían flirteado
Voltooid verleden tijd
- ik had gefladderd
- jij had gefladderd
- hij/zij/het had gefladderd
- wij hadden gefladderd
- jullie hadden gefladderd
- zij hadden gefladderd
Futuro I
- yo flirtearé
- tú flirtearás
- él/ella flirteará
- nosotros flirtearemos
- vosotros flirtearéis
- ellos/ellas flirtearán
Toekomende tijd I
- ik zal fladderen
- jij zult fladderen
- hij/zij/het zal fladderen
- wij zullen fladderen
- jullie zullen fladderen
- zij zullen fladderen
Futuro perfecto
- yo habré flirteado
- tú habrás flirteado
- él/ella habrá flirteado
- nosotros habremos flirteado
- vosotros habréis flirteado
- ellos/ellas habrán flirteado
Toekomende tijd II
- ik zal gefladderd hebben
- jij zult gefladderd hebben
- hij/zij/het zal gefladderd hebben
- wij zullen gefladderd hebben
- jullie zullen gefladderd hebben
- zij zullen gefladderd hebben
Condicional
- yo flirtearía
- tú flirtearías
- él/ella flirtearía
- nosotros flirtearíamos
- vosotros flirtearíais
- ellos/ellas flirtearían
Conditionalis I
- ik zou fladderen
- jij zou fladderen
- hij/zij/het zou fladderen
- wij zouden fladderen
- jullie zouden fladderen
- zij zouden fladderen
Condicional perfecto
- yo habría flirteado
- tú habrías flirteado
- él/ella habría flirteado
- nosotros habríamos flirteado
- vosotros habríais flirteado
- ellos/ellas habrían flirteado
Conditionalis II
- ik zou hebben gefladderd
- jij zou hebben gefladderd
- hij/zij/het zou hebben gefladderd
- wij zouden hebben gefladderd
- jullie zouden hebben gefladderd
- zij zouden hebben gefladderd
Imperativo presente
- tú flirtea
- vosotros flirtead
Imperatief
- jij fladder
- jullie fladdert