Vervoeging van flotar
Onbepaalde wijs (infinitief): flotar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo floto
- tú flotas
- él/ella flota
- nosotros flotamos
- vosotros flotáis
- ellos/ellas flotan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dobber
- jij dobbert
- hij/zij/het dobbert
- wij dobberen
- jullie dobberen
- zij dobberen
Indefinido
- yo floté
- tú flotaste
- él/ella flotó
- nosotros flotamos
- vosotros flotasteis
- ellos/ellas flotaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik dobberde
- jij dobberde
- hij/zij/het dobberde
- wij dobberden
- jullie dobberden
- zij dobberden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he flotado
- tú has flotado
- él/ella ha flotado
- nosotros hemos flotado
- vosotros habéis flotado
- ellos/ellas han flotado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedobberd
- jij hebt gedobberd
- hij/zij/het heeft gedobberd
- wij hebben gedobberd
- jullie hebben gedobberd
- zij hebben gedobberd
Pluscuamperfecto
- yo había flotado
- tú habías flotado
- él/ella había flotado
- nosotros habíamos flotado
- vosotros habíais flotado
- ellos/ellas habían flotado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedobberd
- jij had gedobberd
- hij/zij/het had gedobberd
- wij hadden gedobberd
- jullie hadden gedobberd
- zij hadden gedobberd
Futuro I
- yo flotaré
- tú flotarás
- él/ella flotará
- nosotros flotaremos
- vosotros flotaréis
- ellos/ellas flotarán
Toekomende tijd I
- ik zal dobberen
- jij zult dobberen
- hij/zij/het zal dobberen
- wij zullen dobberen
- jullie zullen dobberen
- zij zullen dobberen
Futuro perfecto
- yo habré flotado
- tú habrás flotado
- él/ella habrá flotado
- nosotros habremos flotado
- vosotros habréis flotado
- ellos/ellas habrán flotado
Toekomende tijd II
- ik zal gedobberd hebben
- jij zult gedobberd hebben
- hij/zij/het zal gedobberd hebben
- wij zullen gedobberd hebben
- jullie zullen gedobberd hebben
- zij zullen gedobberd hebben
Condicional
- yo flotaría
- tú flotarías
- él/ella flotaría
- nosotros flotaríamos
- vosotros flotaríais
- ellos/ellas flotarían
Conditionalis I
- ik zou dobberen
- jij zou dobberen
- hij/zij/het zou dobberen
- wij zouden dobberen
- jullie zouden dobberen
- zij zouden dobberen
Condicional perfecto
- yo habría flotado
- tú habrías flotado
- él/ella habría flotado
- nosotros habríamos flotado
- vosotros habríais flotado
- ellos/ellas habrían flotado
Conditionalis II
- ik zou hebben gedobberd
- jij zou hebben gedobberd
- hij/zij/het zou hebben gedobberd
- wij zouden hebben gedobberd
- jullie zouden hebben gedobberd
- zij zouden hebben gedobberd
Imperativo presente
- tú flota
- vosotros flotad
Imperatief
- jij dobber
- jullie dobbert