Vervoeging van forjar

Vertaling: smeden

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo forjo
  • forjas
  • él/ella forja
  • nosotros forjamos
  • vosotros forjáis
  • ellos/ellas forjan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik smeed
  • jij smeedt
  • hij/zij/het smeedt
  • wij smeden
  • jullie smeden
  • zij smeden

Indefinido

  • yo forjé
  • forjaste
  • él/ella forjó
  • nosotros forjamos
  • vosotros forjasteis
  • ellos/ellas forjaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik smeedde
  • jij smeedde
  • hij/zij/het smeedde
  • wij smeedden
  • jullie smeedden
  • zij smeedden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he forjado
  • has forjado
  • él/ella ha forjado
  • nosotros hemos forjado
  • vosotros habéis forjado
  • ellos/ellas han forjado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesmeed
  • jij hebt gesmeed
  • hij/zij/het heeft gesmeed
  • wij hebben gesmeed
  • jullie hebben gesmeed
  • zij hebben gesmeed

Pluscuamperfecto

  • yo había forjado
  • habías forjado
  • él/ella había forjado
  • nosotros habíamos forjado
  • vosotros habíais forjado
  • ellos/ellas habían forjado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesmeed
  • jij had gesmeed
  • hij/zij/het had gesmeed
  • wij hadden gesmeed
  • jullie hadden gesmeed
  • zij hadden gesmeed

Futuro I

  • yo forjaré
  • forjarás
  • él/ella forjará
  • nosotros forjaremos
  • vosotros forjaréis
  • ellos/ellas forjarán

Toekomende tijd I

  • ik zal smeden
  • jij zult smeden
  • hij/zij/het zal smeden
  • wij zullen smeden
  • jullie zullen smeden
  • zij zullen smeden

Futuro perfecto

  • yo habré forjado
  • habrás forjado
  • él/ella habrá forjado
  • nosotros habremos forjado
  • vosotros habréis forjado
  • ellos/ellas habrán forjado

Toekomende tijd II

  • ik zal gesmeed hebben
  • jij zult gesmeed hebben
  • hij/zij/het zal gesmeed hebben
  • wij zullen gesmeed hebben
  • jullie zullen gesmeed hebben
  • zij zullen gesmeed hebben

Condicional

  • yo forjaría
  • forjarías
  • él/ella forjaría
  • nosotros forjaríamos
  • vosotros forjaríais
  • ellos/ellas forjarían

Conditionalis I

  • ik zou smeden
  • jij zou smeden
  • hij/zij/het zou smeden
  • wij zouden smeden
  • jullie zouden smeden
  • zij zouden smeden

Condicional perfecto

  • yo habría forjado
  • habrías forjado
  • él/ella habría forjado
  • nosotros habríamos forjado
  • vosotros habríais forjado
  • ellos/ellas habrían forjado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesmeed
  • jij zou hebben gesmeed
  • hij/zij/het zou hebben gesmeed
  • wij zouden hebben gesmeed
  • jullie zouden hebben gesmeed
  • zij zouden hebben gesmeed

Imperativo presente

  • forja
  • vosotros forjad

Imperatief

  • jij smeed
  • jullie smeedt