Vervoeging van hilar
Onbepaalde wijs (infinitief): hilar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo hilo
- tú hilas
- él/ella hila
- nosotros hilamos
- vosotros hiláis
- ellos/ellas hilan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spin
- jij spint
- hij/zij/het spint
- wij spinnen
- jullie spinnen
- zij spinnen
Indefinido
- yo hilé
- tú hilaste
- él/ella hiló
- nosotros hilamos
- vosotros hilasteis
- ellos/ellas hilaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik spon
- jij spon
- hij/zij/het spon
- wij sponnen
- jullie sponnen
- zij sponnen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he hilado
- tú has hilado
- él/ella ha hilado
- nosotros hemos hilado
- vosotros habéis hilado
- ellos/ellas han hilado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesponnen
- jij hebt gesponnen
- hij/zij/het heeft gesponnen
- wij hebben gesponnen
- jullie hebben gesponnen
- zij hebben gesponnen
Pluscuamperfecto
- yo había hilado
- tú habías hilado
- él/ella había hilado
- nosotros habíamos hilado
- vosotros habíais hilado
- ellos/ellas habían hilado
Voltooid verleden tijd
- ik had gesponnen
- jij had gesponnen
- hij/zij/het had gesponnen
- wij hadden gesponnen
- jullie hadden gesponnen
- zij hadden gesponnen
Futuro I
- yo hilaré
- tú hilarás
- él/ella hilará
- nosotros hilaremos
- vosotros hilaréis
- ellos/ellas hilarán
Toekomende tijd I
- ik zal spinnen
- jij zult spinnen
- hij/zij/het zal spinnen
- wij zullen spinnen
- jullie zullen spinnen
- zij zullen spinnen
Futuro perfecto
- yo habré hilado
- tú habrás hilado
- él/ella habrá hilado
- nosotros habremos hilado
- vosotros habréis hilado
- ellos/ellas habrán hilado
Toekomende tijd II
- ik zal gesponnen hebben
- jij zult gesponnen hebben
- hij/zij/het zal gesponnen hebben
- wij zullen gesponnen hebben
- jullie zullen gesponnen hebben
- zij zullen gesponnen hebben
Condicional
- yo hilaría
- tú hilarías
- él/ella hilaría
- nosotros hilaríamos
- vosotros hilaríais
- ellos/ellas hilarían
Conditionalis I
- ik zou spinnen
- jij zou spinnen
- hij/zij/het zou spinnen
- wij zouden spinnen
- jullie zouden spinnen
- zij zouden spinnen
Condicional perfecto
- yo habría hilado
- tú habrías hilado
- él/ella habría hilado
- nosotros habríamos hilado
- vosotros habríais hilado
- ellos/ellas habrían hilado
Conditionalis II
- ik zou hebben gesponnen
- jij zou hebben gesponnen
- hij/zij/het zou hebben gesponnen
- wij zouden hebben gesponnen
- jullie zouden hebben gesponnen
- zij zouden hebben gesponnen
Imperativo presente
- tú hila
- vosotros hilad
Imperatief
- jij spin
- jullie spint