Vervoeging van hincar
Onbepaalde wijs (infinitief): hincar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo hinco
- tú hincas
- él/ella hinca
- nosotros hincamos
- vosotros hincáis
- ellos/ellas hincan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hei
- jij heit
- hij/zij/het heit
- wij heien
- jullie heien
- zij heien
Indefinido
- yo hinqué
- tú hincaste
- él/ella hincó
- nosotros hincamos
- vosotros hincasteis
- ellos/ellas hincaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik heide
- jij heide
- hij/zij/het heide
- wij heiden
- jullie heiden
- zij heiden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he hincado
- tú has hincado
- él/ella ha hincado
- nosotros hemos hincado
- vosotros habéis hincado
- ellos/ellas han hincado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geheid
- jij hebt geheid
- hij/zij/het heeft geheid
- wij hebben geheid
- jullie hebben geheid
- zij hebben geheid
Pluscuamperfecto
- yo había hincado
- tú habías hincado
- él/ella había hincado
- nosotros habíamos hincado
- vosotros habíais hincado
- ellos/ellas habían hincado
Voltooid verleden tijd
- ik had geheid
- jij had geheid
- hij/zij/het had geheid
- wij hadden geheid
- jullie hadden geheid
- zij hadden geheid
Futuro I
- yo hincaré
- tú hincarás
- él/ella hincará
- nosotros hincaremos
- vosotros hincaréis
- ellos/ellas hincarán
Toekomende tijd I
- ik zal heien
- jij zult heien
- hij/zij/het zal heien
- wij zullen heien
- jullie zullen heien
- zij zullen heien
Futuro perfecto
- yo habré hincado
- tú habrás hincado
- él/ella habrá hincado
- nosotros habremos hincado
- vosotros habréis hincado
- ellos/ellas habrán hincado
Toekomende tijd II
- ik zal geheid hebben
- jij zult geheid hebben
- hij/zij/het zal geheid hebben
- wij zullen geheid hebben
- jullie zullen geheid hebben
- zij zullen geheid hebben
Condicional
- yo hincaría
- tú hincarías
- él/ella hincaría
- nosotros hincaríamos
- vosotros hincaríais
- ellos/ellas hincarían
Conditionalis I
- ik zou heien
- jij zou heien
- hij/zij/het zou heien
- wij zouden heien
- jullie zouden heien
- zij zouden heien
Condicional perfecto
- yo habría hincado
- tú habrías hincado
- él/ella habría hincado
- nosotros habríamos hincado
- vosotros habríais hincado
- ellos/ellas habrían hincado
Conditionalis II
- ik zou hebben geheid
- jij zou hebben geheid
- hij/zij/het zou hebben geheid
- wij zouden hebben geheid
- jullie zouden hebben geheid
- zij zouden hebben geheid
Imperativo presente
- tú hinca
- vosotros hincad
Imperatief
- jij hei
- jullie heit