Vervoeging van implicar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo implico
  • implicas
  • él/ella implica
  • nosotros implicamos
  • vosotros implicáis
  • ellos/ellas implican

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik impliceer
  • jij impliceert
  • hij/zij/het impliceert
  • wij impliceren
  • jullie impliceren
  • zij impliceren

Indefinido

  • yo impliqué
  • implicaste
  • él/ella implicó
  • nosotros implicamos
  • vosotros implicasteis
  • ellos/ellas implicaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik impliceerde
  • jij impliceerde
  • hij/zij/het impliceerde
  • wij impliceerden
  • jullie impliceerden
  • zij impliceerden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he implicado
  • has implicado
  • él/ella ha implicado
  • nosotros hemos implicado
  • vosotros habéis implicado
  • ellos/ellas han implicado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geïmpliceerd
  • jij hebt geïmpliceerd
  • hij/zij/het heeft geïmpliceerd
  • wij hebben geïmpliceerd
  • jullie hebben geïmpliceerd
  • zij hebben geïmpliceerd

Pluscuamperfecto

  • yo había implicado
  • habías implicado
  • él/ella había implicado
  • nosotros habíamos implicado
  • vosotros habíais implicado
  • ellos/ellas habían implicado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geïmpliceerd
  • jij had geïmpliceerd
  • hij/zij/het had geïmpliceerd
  • wij hadden geïmpliceerd
  • jullie hadden geïmpliceerd
  • zij hadden geïmpliceerd

Futuro I

  • yo implicaré
  • implicarás
  • él/ella implicará
  • nosotros implicaremos
  • vosotros implicaréis
  • ellos/ellas implicarán

Toekomende tijd I

  • ik zal impliceren
  • jij zult impliceren
  • hij/zij/het zal impliceren
  • wij zullen impliceren
  • jullie zullen impliceren
  • zij zullen impliceren

Futuro perfecto

  • yo habré implicado
  • habrás implicado
  • él/ella habrá implicado
  • nosotros habremos implicado
  • vosotros habréis implicado
  • ellos/ellas habrán implicado

Toekomende tijd II

  • ik zal geïmpliceerd hebben
  • jij zult geïmpliceerd hebben
  • hij/zij/het zal geïmpliceerd hebben
  • wij zullen geïmpliceerd hebben
  • jullie zullen geïmpliceerd hebben
  • zij zullen geïmpliceerd hebben

Condicional

  • yo implicaría
  • implicarías
  • él/ella implicaría
  • nosotros implicaríamos
  • vosotros implicaríais
  • ellos/ellas implicarían

Conditionalis I

  • ik zou impliceren
  • jij zou impliceren
  • hij/zij/het zou impliceren
  • wij zouden impliceren
  • jullie zouden impliceren
  • zij zouden impliceren

Condicional perfecto

  • yo habría implicado
  • habrías implicado
  • él/ella habría implicado
  • nosotros habríamos implicado
  • vosotros habríais implicado
  • ellos/ellas habrían implicado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geïmpliceerd
  • jij zou hebben geïmpliceerd
  • hij/zij/het zou hebben geïmpliceerd
  • wij zouden hebben geïmpliceerd
  • jullie zouden hebben geïmpliceerd
  • zij zouden hebben geïmpliceerd

Imperativo presente

  • implica
  • vosotros implicad

Imperatief

  • jij impliceer
  • jullie impliceert