Vervoeging van incrementar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo incremento
  • incrementas
  • él/ella incrementa
  • nosotros incrementamos
  • vosotros incrementáis
  • ellos/ellas incrementan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vergroot
  • jij vergroot
  • hij/zij/het vergroot
  • wij vergroten
  • jullie vergroten
  • zij vergroten

Indefinido

  • yo incrementé
  • incrementaste
  • él/ella incrementó
  • nosotros incrementamos
  • vosotros incrementasteis
  • ellos/ellas incrementaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vergrootte
  • jij vergrootte
  • hij/zij/het vergrootte
  • wij vergrootten
  • jullie vergrootten
  • zij vergrootten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he incrementado
  • has incrementado
  • él/ella ha incrementado
  • nosotros hemos incrementado
  • vosotros habéis incrementado
  • ellos/ellas han incrementado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vergroot
  • jij hebt vergroot
  • hij/zij/het heeft vergroot
  • wij hebben vergroot
  • jullie hebben vergroot
  • zij hebben vergroot

Pluscuamperfecto

  • yo había incrementado
  • habías incrementado
  • él/ella había incrementado
  • nosotros habíamos incrementado
  • vosotros habíais incrementado
  • ellos/ellas habían incrementado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vergroot
  • jij had vergroot
  • hij/zij/het had vergroot
  • wij hadden vergroot
  • jullie hadden vergroot
  • zij hadden vergroot

Futuro I

  • yo incrementaré
  • incrementarás
  • él/ella incrementará
  • nosotros incrementaremos
  • vosotros incrementaréis
  • ellos/ellas incrementarán

Toekomende tijd I

  • ik zal vergroten
  • jij zult vergroten
  • hij/zij/het zal vergroten
  • wij zullen vergroten
  • jullie zullen vergroten
  • zij zullen vergroten

Futuro perfecto

  • yo habré incrementado
  • habrás incrementado
  • él/ella habrá incrementado
  • nosotros habremos incrementado
  • vosotros habréis incrementado
  • ellos/ellas habrán incrementado

Toekomende tijd II

  • ik zal vergroot hebben
  • jij zult vergroot hebben
  • hij/zij/het zal vergroot hebben
  • wij zullen vergroot hebben
  • jullie zullen vergroot hebben
  • zij zullen vergroot hebben

Condicional

  • yo incrementaría
  • incrementarías
  • él/ella incrementaría
  • nosotros incrementaríamos
  • vosotros incrementaríais
  • ellos/ellas incrementarían

Conditionalis I

  • ik zou vergroten
  • jij zou vergroten
  • hij/zij/het zou vergroten
  • wij zouden vergroten
  • jullie zouden vergroten
  • zij zouden vergroten

Condicional perfecto

  • yo habría incrementado
  • habrías incrementado
  • él/ella habría incrementado
  • nosotros habríamos incrementado
  • vosotros habríais incrementado
  • ellos/ellas habrían incrementado

Conditionalis II

  • ik zou hebben vergroot
  • jij zou hebben vergroot
  • hij/zij/het zou hebben vergroot
  • wij zouden hebben vergroot
  • jullie zouden hebben vergroot
  • zij zouden hebben vergroot

Imperativo presente

  • incrementa
  • vosotros incrementad

Imperatief

  • jij vergroot
  • jullie vergroot