Vervoeging van influir
Onbepaalde wijs (infinitief): influir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo influyo
- tú influyes
- él/ella influye
- nosotros influimos
- vosotros influís
- ellos/ellas influyen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beïnvloed
- jij beïnvloedt
- hij/zij/het beïnvloedt
- wij beïnvloeden
- jullie beïnvloeden
- zij beïnvloeden
Indefinido
- yo influí
- tú influiste
- él/ella influyó
- nosotros influimos
- vosotros influisteis
- ellos/ellas influyeron
Onvoltooid verleden tijd
- ik beïnvloedde
- jij beïnvloedde
- hij/zij/het beïnvloedde
- wij beïnvloedden
- jullie beïnvloedden
- zij beïnvloedden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he influido
- tú has influido
- él/ella ha influido
- nosotros hemos influido
- vosotros habéis influido
- ellos/ellas han influido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beïnvloed
- jij hebt beïnvloed
- hij/zij/het heeft beïnvloed
- wij hebben beïnvloed
- jullie hebben beïnvloed
- zij hebben beïnvloed
Pluscuamperfecto
- yo había influido
- tú habías influido
- él/ella había influido
- nosotros habíamos influido
- vosotros habíais influido
- ellos/ellas habían influido
Voltooid verleden tijd
- ik had beïnvloed
- jij had beïnvloed
- hij/zij/het had beïnvloed
- wij hadden beïnvloed
- jullie hadden beïnvloed
- zij hadden beïnvloed
Futuro I
- yo influiré
- tú influirás
- él/ella influirá
- nosotros influiremos
- vosotros influiréis
- ellos/ellas influirán
Toekomende tijd I
- ik zal beïnvloeden
- jij zult beïnvloeden
- hij/zij/het zal beïnvloeden
- wij zullen beïnvloeden
- jullie zullen beïnvloeden
- zij zullen beïnvloeden
Futuro perfecto
- yo habré influido
- tú habrás influido
- él/ella habrá influido
- nosotros habremos influido
- vosotros habréis influido
- ellos/ellas habrán influido
Toekomende tijd II
- ik zal beïnvloed hebben
- jij zult beïnvloed hebben
- hij/zij/het zal beïnvloed hebben
- wij zullen beïnvloed hebben
- jullie zullen beïnvloed hebben
- zij zullen beïnvloed hebben
Condicional
- yo influiría
- tú influirías
- él/ella influiría
- nosotros influiríamos
- vosotros influiríais
- ellos/ellas influirían
Conditionalis I
- ik zou beïnvloeden
- jij zou beïnvloeden
- hij/zij/het zou beïnvloeden
- wij zouden beïnvloeden
- jullie zouden beïnvloeden
- zij zouden beïnvloeden
Condicional perfecto
- yo habría influido
- tú habrías influido
- él/ella habría influido
- nosotros habríamos influido
- vosotros habríais influido
- ellos/ellas habrían influido
Conditionalis II
- ik zou hebben beïnvloed
- jij zou hebben beïnvloed
- hij/zij/het zou hebben beïnvloed
- wij zouden hebben beïnvloed
- jullie zouden hebben beïnvloed
- zij zouden hebben beïnvloed
Imperativo presente
- tú influye
- vosotros influid
Imperatief
- jij beïnvloed
- jullie beïnvloedt