Vervoeging van infundir

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo infundo
  • infundes
  • él/ella infunde
  • nosotros infundimos
  • vosotros infundís
  • ellos/ellas infunden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek af
  • jij trekt af
  • hij/zij/het trekt af
  • wij trekken af
  • jullie trekken af
  • zij trekken af

Indefinido

  • yo infundí
  • infundiste
  • él/ella infundió
  • nosotros infundimos
  • vosotros infundisteis
  • ellos/ellas infundieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok af
  • jij trok af
  • hij/zij/het trok af
  • wij trokken af
  • jullie trokken af
  • zij trokken af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he infundido
  • has infundido
  • él/ella ha infundido
  • nosotros hemos infundido
  • vosotros habéis infundido
  • ellos/ellas han infundido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgetrokken
  • jij hebt afgetrokken
  • hij/zij/het heeft afgetrokken
  • wij hebben afgetrokken
  • jullie hebben afgetrokken
  • zij hebben afgetrokken

Pluscuamperfecto

  • yo había infundido
  • habías infundido
  • él/ella había infundido
  • nosotros habíamos infundido
  • vosotros habíais infundido
  • ellos/ellas habían infundido

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgetrokken
  • jij had afgetrokken
  • hij/zij/het had afgetrokken
  • wij hadden afgetrokken
  • jullie hadden afgetrokken
  • zij hadden afgetrokken

Futuro I

  • yo infundiré
  • infundirás
  • él/ella infundirá
  • nosotros infundiremos
  • vosotros infundiréis
  • ellos/ellas infundirán

Toekomende tijd I

  • ik zal aftrekken
  • jij zult aftrekken
  • hij/zij/het zal aftrekken
  • wij zullen aftrekken
  • jullie zullen aftrekken
  • zij zullen aftrekken

Futuro perfecto

  • yo habré infundido
  • habrás infundido
  • él/ella habrá infundido
  • nosotros habremos infundido
  • vosotros habréis infundido
  • ellos/ellas habrán infundido

Toekomende tijd II

  • ik zal afgetrokken hebben
  • jij zult afgetrokken hebben
  • hij/zij/het zal afgetrokken hebben
  • wij zullen afgetrokken hebben
  • jullie zullen afgetrokken hebben
  • zij zullen afgetrokken hebben

Condicional

  • yo infundiría
  • infundirías
  • él/ella infundiría
  • nosotros infundiríamos
  • vosotros infundiríais
  • ellos/ellas infundirían

Conditionalis I

  • ik zou aftrekken
  • jij zou aftrekken
  • hij/zij/het zou aftrekken
  • wij zouden aftrekken
  • jullie zouden aftrekken
  • zij zouden aftrekken

Condicional perfecto

  • yo habría infundido
  • habrías infundido
  • él/ella habría infundido
  • nosotros habríamos infundido
  • vosotros habríais infundido
  • ellos/ellas habrían infundido

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgetrokken
  • jij zou hebben afgetrokken
  • hij/zij/het zou hebben afgetrokken
  • wij zouden hebben afgetrokken
  • jullie zouden hebben afgetrokken
  • zij zouden hebben afgetrokken

Imperativo presente

  • infunde
  • vosotros infundid

Imperatief

  • jij trek af
  • jullie trekt af