Vervoeging van interpolar
Onbepaalde wijs (infinitief): interpolar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo interpolo
- tú interpolas
- él/ella interpola
- nosotros interpolamos
- vosotros interpoláis
- ellos/ellas interpolan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik interpoleer
- jij interpoleert
- hij/zij/het interpoleert
- wij interpoleren
- jullie interpoleren
- zij interpoleren
Indefinido
- yo interpolé
- tú interpolaste
- él/ella interpoló
- nosotros interpolamos
- vosotros interpolasteis
- ellos/ellas interpolaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik interpoleerde
- jij interpoleerde
- hij/zij/het interpoleerde
- wij interpoleerden
- jullie interpoleerden
- zij interpoleerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he interpolado
- tú has interpolado
- él/ella ha interpolado
- nosotros hemos interpolado
- vosotros habéis interpolado
- ellos/ellas han interpolado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïnterpoleerd
- jij hebt geïnterpoleerd
- hij/zij/het heeft geïnterpoleerd
- wij hebben geïnterpoleerd
- jullie hebben geïnterpoleerd
- zij hebben geïnterpoleerd
Pluscuamperfecto
- yo había interpolado
- tú habías interpolado
- él/ella había interpolado
- nosotros habíamos interpolado
- vosotros habíais interpolado
- ellos/ellas habían interpolado
Voltooid verleden tijd
- ik had geïnterpoleerd
- jij had geïnterpoleerd
- hij/zij/het had geïnterpoleerd
- wij hadden geïnterpoleerd
- jullie hadden geïnterpoleerd
- zij hadden geïnterpoleerd
Futuro I
- yo interpolaré
- tú interpolarás
- él/ella interpolará
- nosotros interpolaremos
- vosotros interpolaréis
- ellos/ellas interpolarán
Toekomende tijd I
- ik zal interpoleren
- jij zult interpoleren
- hij/zij/het zal interpoleren
- wij zullen interpoleren
- jullie zullen interpoleren
- zij zullen interpoleren
Futuro perfecto
- yo habré interpolado
- tú habrás interpolado
- él/ella habrá interpolado
- nosotros habremos interpolado
- vosotros habréis interpolado
- ellos/ellas habrán interpolado
Toekomende tijd II
- ik zal geïnterpoleerd hebben
- jij zult geïnterpoleerd hebben
- hij/zij/het zal geïnterpoleerd hebben
- wij zullen geïnterpoleerd hebben
- jullie zullen geïnterpoleerd hebben
- zij zullen geïnterpoleerd hebben
Condicional
- yo interpolaría
- tú interpolarías
- él/ella interpolaría
- nosotros interpolaríamos
- vosotros interpolaríais
- ellos/ellas interpolarían
Conditionalis I
- ik zou interpoleren
- jij zou interpoleren
- hij/zij/het zou interpoleren
- wij zouden interpoleren
- jullie zouden interpoleren
- zij zouden interpoleren
Condicional perfecto
- yo habría interpolado
- tú habrías interpolado
- él/ella habría interpolado
- nosotros habríamos interpolado
- vosotros habríais interpolado
- ellos/ellas habrían interpolado
Conditionalis II
- ik zou hebben geïnterpoleerd
- jij zou hebben geïnterpoleerd
- hij/zij/het zou hebben geïnterpoleerd
- wij zouden hebben geïnterpoleerd
- jullie zouden hebben geïnterpoleerd
- zij zouden hebben geïnterpoleerd
Imperativo presente
- tú interpola
- vosotros interpolad
Imperatief
- jij interpoleer
- jullie interpoleert