Vervoeging van lampacear

Vertaling: zwabberen

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo lampaceo
  • lampaceas
  • él/ella lampacea
  • nosotros lampaceamos
  • vosotros lampaceáis
  • ellos/ellas lampacean

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zwabber
  • jij zwabbert
  • hij/zij/het zwabbert
  • wij zwabberen
  • jullie zwabberen
  • zij zwabberen

Indefinido

  • yo lampaceé
  • lampaceaste
  • él/ella lampaceó
  • nosotros lampaceamos
  • vosotros lampaceasteis
  • ellos/ellas lampacearon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zwabberde
  • jij zwabberde
  • hij/zij/het zwabberde
  • wij zwabberden
  • jullie zwabberden
  • zij zwabberden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he lampaceado
  • has lampaceado
  • él/ella ha lampaceado
  • nosotros hemos lampaceado
  • vosotros habéis lampaceado
  • ellos/ellas han lampaceado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezwabberd
  • jij hebt gezwabberd
  • hij/zij/het heeft gezwabberd
  • wij hebben gezwabberd
  • jullie hebben gezwabberd
  • zij hebben gezwabberd

Pluscuamperfecto

  • yo había lampaceado
  • habías lampaceado
  • él/ella había lampaceado
  • nosotros habíamos lampaceado
  • vosotros habíais lampaceado
  • ellos/ellas habían lampaceado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezwabberd
  • jij had gezwabberd
  • hij/zij/het had gezwabberd
  • wij hadden gezwabberd
  • jullie hadden gezwabberd
  • zij hadden gezwabberd

Futuro I

  • yo lampacearé
  • lampacearás
  • él/ella lampaceará
  • nosotros lampacearemos
  • vosotros lampacearéis
  • ellos/ellas lampacearán

Toekomende tijd I

  • ik zal zwabberen
  • jij zult zwabberen
  • hij/zij/het zal zwabberen
  • wij zullen zwabberen
  • jullie zullen zwabberen
  • zij zullen zwabberen

Futuro perfecto

  • yo habré lampaceado
  • habrás lampaceado
  • él/ella habrá lampaceado
  • nosotros habremos lampaceado
  • vosotros habréis lampaceado
  • ellos/ellas habrán lampaceado

Toekomende tijd II

  • ik zal gezwabberd hebben
  • jij zult gezwabberd hebben
  • hij/zij/het zal gezwabberd hebben
  • wij zullen gezwabberd hebben
  • jullie zullen gezwabberd hebben
  • zij zullen gezwabberd hebben

Condicional

  • yo lampacearía
  • lampacearías
  • él/ella lampacearía
  • nosotros lampacearíamos
  • vosotros lampacearíais
  • ellos/ellas lampacearían

Conditionalis I

  • ik zou zwabberen
  • jij zou zwabberen
  • hij/zij/het zou zwabberen
  • wij zouden zwabberen
  • jullie zouden zwabberen
  • zij zouden zwabberen

Condicional perfecto

  • yo habría lampaceado
  • habrías lampaceado
  • él/ella habría lampaceado
  • nosotros habríamos lampaceado
  • vosotros habríais lampaceado
  • ellos/ellas habrían lampaceado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezwabberd
  • jij zou hebben gezwabberd
  • hij/zij/het zou hebben gezwabberd
  • wij zouden hebben gezwabberd
  • jullie zouden hebben gezwabberd
  • zij zouden hebben gezwabberd

Imperativo presente

  • lampacea
  • vosotros lampacead

Imperatief

  • jij zwabber
  • jullie zwabbert