Vervoeging van ocasionar
Onbepaalde wijs (infinitief): ocasionar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo ocasiono
- tú ocasionas
- él/ella ocasiona
- nosotros ocasionamos
- vosotros ocasionáis
- ellos/ellas ocasionan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng teweeg
- jij brengt teweeg
- hij/zij/het brengt teweeg
- wij brengen teweeg
- jullie brengen teweeg
- zij brengen teweeg
Indefinido
- yo ocasioné
- tú ocasionaste
- él/ella ocasionó
- nosotros ocasionamos
- vosotros ocasionasteis
- ellos/ellas ocasionaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht teweeg
- jij bracht teweeg
- hij/zij/het bracht teweeg
- wij brachten teweeg
- jullie brachten teweeg
- zij brachten teweeg
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ocasionado
- tú has ocasionado
- él/ella ha ocasionado
- nosotros hemos ocasionado
- vosotros habéis ocasionado
- ellos/ellas han ocasionado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teweeggebracht
- jij hebt teweeggebracht
- hij/zij/het heeft teweeggebracht
- wij hebben teweeggebracht
- jullie hebben teweeggebracht
- zij hebben teweeggebracht
Pluscuamperfecto
- yo había ocasionado
- tú habías ocasionado
- él/ella había ocasionado
- nosotros habíamos ocasionado
- vosotros habíais ocasionado
- ellos/ellas habían ocasionado
Voltooid verleden tijd
- ik had teweeggebracht
- jij had teweeggebracht
- hij/zij/het had teweeggebracht
- wij hadden teweeggebracht
- jullie hadden teweeggebracht
- zij hadden teweeggebracht
Futuro I
- yo ocasionaré
- tú ocasionarás
- él/ella ocasionará
- nosotros ocasionaremos
- vosotros ocasionaréis
- ellos/ellas ocasionarán
Toekomende tijd I
- ik zal teweegbrengen
- jij zult teweegbrengen
- hij/zij/het zal teweegbrengen
- wij zullen teweegbrengen
- jullie zullen teweegbrengen
- zij zullen teweegbrengen
Futuro perfecto
- yo habré ocasionado
- tú habrás ocasionado
- él/ella habrá ocasionado
- nosotros habremos ocasionado
- vosotros habréis ocasionado
- ellos/ellas habrán ocasionado
Toekomende tijd II
- ik zal teweeggebracht hebben
- jij zult teweeggebracht hebben
- hij/zij/het zal teweeggebracht hebben
- wij zullen teweeggebracht hebben
- jullie zullen teweeggebracht hebben
- zij zullen teweeggebracht hebben
Condicional
- yo ocasionaría
- tú ocasionarías
- él/ella ocasionaría
- nosotros ocasionaríamos
- vosotros ocasionaríais
- ellos/ellas ocasionarían
Conditionalis I
- ik zou teweegbrengen
- jij zou teweegbrengen
- hij/zij/het zou teweegbrengen
- wij zouden teweegbrengen
- jullie zouden teweegbrengen
- zij zouden teweegbrengen
Condicional perfecto
- yo habría ocasionado
- tú habrías ocasionado
- él/ella habría ocasionado
- nosotros habríamos ocasionado
- vosotros habríais ocasionado
- ellos/ellas habrían ocasionado
Conditionalis II
- ik zou hebben teweeggebracht
- jij zou hebben teweeggebracht
- hij/zij/het zou hebben teweeggebracht
- wij zouden hebben teweeggebracht
- jullie zouden hebben teweeggebracht
- zij zouden hebben teweeggebracht
Imperativo presente
- tú ocasiona
- vosotros ocasionad
Imperatief
- jij breng teweeg
- jullie brengt teweeg