Vervoeging van ordenar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo ordeno
  • ordenas
  • él/ella ordena
  • nosotros ordenamos
  • vosotros ordenáis
  • ellos/ellas ordenan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik melk
  • jij melkt
  • hij/zij/het melkt
  • wij melken
  • jullie melken
  • zij melken

Indefinido

  • yo ordené
  • ordenaste
  • él/ella ordenó
  • nosotros ordenamos
  • vosotros ordenasteis
  • ellos/ellas ordenaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik molk
  • jij molk
  • hij/zij/het molk
  • wij molken
  • jullie molken
  • zij molken

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he ordenado
  • has ordenado
  • él/ella ha ordenado
  • nosotros hemos ordenado
  • vosotros habéis ordenado
  • ellos/ellas han ordenado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemolken
  • jij hebt gemolken
  • hij/zij/het heeft gemolken
  • wij hebben gemolken
  • jullie hebben gemolken
  • zij hebben gemolken

Pluscuamperfecto

  • yo había ordenado
  • habías ordenado
  • él/ella había ordenado
  • nosotros habíamos ordenado
  • vosotros habíais ordenado
  • ellos/ellas habían ordenado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemolken
  • jij had gemolken
  • hij/zij/het had gemolken
  • wij hadden gemolken
  • jullie hadden gemolken
  • zij hadden gemolken

Futuro I

  • yo ordenaré
  • ordenarás
  • él/ella ordenará
  • nosotros ordenaremos
  • vosotros ordenaréis
  • ellos/ellas ordenarán

Toekomende tijd I

  • ik zal melken
  • jij zult melken
  • hij/zij/het zal melken
  • wij zullen melken
  • jullie zullen melken
  • zij zullen melken

Futuro perfecto

  • yo habré ordenado
  • habrás ordenado
  • él/ella habrá ordenado
  • nosotros habremos ordenado
  • vosotros habréis ordenado
  • ellos/ellas habrán ordenado

Toekomende tijd II

  • ik zal gemolken hebben
  • jij zult gemolken hebben
  • hij/zij/het zal gemolken hebben
  • wij zullen gemolken hebben
  • jullie zullen gemolken hebben
  • zij zullen gemolken hebben

Condicional

  • yo ordenaría
  • ordenarías
  • él/ella ordenaría
  • nosotros ordenaríamos
  • vosotros ordenaríais
  • ellos/ellas ordenarían

Conditionalis I

  • ik zou melken
  • jij zou melken
  • hij/zij/het zou melken
  • wij zouden melken
  • jullie zouden melken
  • zij zouden melken

Condicional perfecto

  • yo habría ordenado
  • habrías ordenado
  • él/ella habría ordenado
  • nosotros habríamos ordenado
  • vosotros habríais ordenado
  • ellos/ellas habrían ordenado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemolken
  • jij zou hebben gemolken
  • hij/zij/het zou hebben gemolken
  • wij zouden hebben gemolken
  • jullie zouden hebben gemolken
  • zij zouden hebben gemolken

Imperativo presente

  • ordena
  • vosotros ordenad

Imperatief

  • jij melk
  • jullie melkt