Vervoeging van paladear

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo paladeo
  • paladeas
  • él/ella paladea
  • nosotros paladeamos
  • vosotros paladeáis
  • ellos/ellas paladean

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik proef
  • jij proeft
  • hij/zij/het proeft
  • wij proeven
  • jullie proeven
  • zij proeven

Indefinido

  • yo paladeé
  • paladeaste
  • él/ella paladeó
  • nosotros paladeamos
  • vosotros paladeasteis
  • ellos/ellas paladearon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik proefde
  • jij proefde
  • hij/zij/het proefde
  • wij proefden
  • jullie proefden
  • zij proefden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he paladeado
  • has paladeado
  • él/ella ha paladeado
  • nosotros hemos paladeado
  • vosotros habéis paladeado
  • ellos/ellas han paladeado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geproefd
  • jij hebt geproefd
  • hij/zij/het heeft geproefd
  • wij hebben geproefd
  • jullie hebben geproefd
  • zij hebben geproefd

Pluscuamperfecto

  • yo había paladeado
  • habías paladeado
  • él/ella había paladeado
  • nosotros habíamos paladeado
  • vosotros habíais paladeado
  • ellos/ellas habían paladeado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geproefd
  • jij had geproefd
  • hij/zij/het had geproefd
  • wij hadden geproefd
  • jullie hadden geproefd
  • zij hadden geproefd

Futuro I

  • yo paladearé
  • paladearás
  • él/ella paladeará
  • nosotros paladearemos
  • vosotros paladearéis
  • ellos/ellas paladearán

Toekomende tijd I

  • ik zal proeven
  • jij zult proeven
  • hij/zij/het zal proeven
  • wij zullen proeven
  • jullie zullen proeven
  • zij zullen proeven

Futuro perfecto

  • yo habré paladeado
  • habrás paladeado
  • él/ella habrá paladeado
  • nosotros habremos paladeado
  • vosotros habréis paladeado
  • ellos/ellas habrán paladeado

Toekomende tijd II

  • ik zal geproefd hebben
  • jij zult geproefd hebben
  • hij/zij/het zal geproefd hebben
  • wij zullen geproefd hebben
  • jullie zullen geproefd hebben
  • zij zullen geproefd hebben

Condicional

  • yo paladearía
  • paladearías
  • él/ella paladearía
  • nosotros paladearíamos
  • vosotros paladearíais
  • ellos/ellas paladearían

Conditionalis I

  • ik zou proeven
  • jij zou proeven
  • hij/zij/het zou proeven
  • wij zouden proeven
  • jullie zouden proeven
  • zij zouden proeven

Condicional perfecto

  • yo habría paladeado
  • habrías paladeado
  • él/ella habría paladeado
  • nosotros habríamos paladeado
  • vosotros habríais paladeado
  • ellos/ellas habrían paladeado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geproefd
  • jij zou hebben geproefd
  • hij/zij/het zou hebben geproefd
  • wij zouden hebben geproefd
  • jullie zouden hebben geproefd
  • zij zouden hebben geproefd

Imperativo presente

  • paladea
  • vosotros paladead

Imperatief

  • jij proef
  • jullie proeft