Vervoeging van pintar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo pinto
  • pintas
  • él/ella pinta
  • nosotros pintamos
  • vosotros pintáis
  • ellos/ellas pintan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schilder
  • jij schildert
  • hij/zij/het schildert
  • wij schilderen
  • jullie schilderen
  • zij schilderen

Indefinido

  • yo pinté
  • pintaste
  • él/ella pintó
  • nosotros pintamos
  • vosotros pintasteis
  • ellos/ellas pintaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schilderde
  • jij schilderde
  • hij/zij/het schilderde
  • wij schilderden
  • jullie schilderden
  • zij schilderden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he pintado
  • has pintado
  • él/ella ha pintado
  • nosotros hemos pintado
  • vosotros habéis pintado
  • ellos/ellas han pintado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschilderd
  • jij hebt geschilderd
  • hij/zij/het heeft geschilderd
  • wij hebben geschilderd
  • jullie hebben geschilderd
  • zij hebben geschilderd

Pluscuamperfecto

  • yo había pintado
  • habías pintado
  • él/ella había pintado
  • nosotros habíamos pintado
  • vosotros habíais pintado
  • ellos/ellas habían pintado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschilderd
  • jij had geschilderd
  • hij/zij/het had geschilderd
  • wij hadden geschilderd
  • jullie hadden geschilderd
  • zij hadden geschilderd

Futuro I

  • yo pintaré
  • pintarás
  • él/ella pintará
  • nosotros pintaremos
  • vosotros pintaréis
  • ellos/ellas pintarán

Toekomende tijd I

  • ik zal schilderen
  • jij zult schilderen
  • hij/zij/het zal schilderen
  • wij zullen schilderen
  • jullie zullen schilderen
  • zij zullen schilderen

Futuro perfecto

  • yo habré pintado
  • habrás pintado
  • él/ella habrá pintado
  • nosotros habremos pintado
  • vosotros habréis pintado
  • ellos/ellas habrán pintado

Toekomende tijd II

  • ik zal geschilderd hebben
  • jij zult geschilderd hebben
  • hij/zij/het zal geschilderd hebben
  • wij zullen geschilderd hebben
  • jullie zullen geschilderd hebben
  • zij zullen geschilderd hebben

Condicional

  • yo pintaría
  • pintarías
  • él/ella pintaría
  • nosotros pintaríamos
  • vosotros pintaríais
  • ellos/ellas pintarían

Conditionalis I

  • ik zou schilderen
  • jij zou schilderen
  • hij/zij/het zou schilderen
  • wij zouden schilderen
  • jullie zouden schilderen
  • zij zouden schilderen

Condicional perfecto

  • yo habría pintado
  • habrías pintado
  • él/ella habría pintado
  • nosotros habríamos pintado
  • vosotros habríais pintado
  • ellos/ellas habrían pintado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschilderd
  • jij zou hebben geschilderd
  • hij/zij/het zou hebben geschilderd
  • wij zouden hebben geschilderd
  • jullie zouden hebben geschilderd
  • zij zouden hebben geschilderd

Imperativo presente

  • pinta
  • vosotros pintad

Imperatief

  • jij schilder
  • jullie schildert