Vervoeging van planchar
Onbepaalde wijs (infinitief): planchar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo plancho
- tú planchas
- él/ella plancha
- nosotros planchamos
- vosotros plancháis
- ellos/ellas planchan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik strijk
- jij strijkt
- hij/zij/het strijkt
- wij strijken
- jullie strijken
- zij strijken
Indefinido
- yo planché
- tú planchaste
- él/ella planchó
- nosotros planchamos
- vosotros planchasteis
- ellos/ellas plancharon
Onvoltooid verleden tijd
- ik streek
- jij streek
- hij/zij/het streek
- wij streken
- jullie streken
- zij streken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he planchado
- tú has planchado
- él/ella ha planchado
- nosotros hemos planchado
- vosotros habéis planchado
- ellos/ellas han planchado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestreken
- jij hebt gestreken
- hij/zij/het heeft gestreken
- wij hebben gestreken
- jullie hebben gestreken
- zij hebben gestreken
Pluscuamperfecto
- yo había planchado
- tú habías planchado
- él/ella había planchado
- nosotros habíamos planchado
- vosotros habíais planchado
- ellos/ellas habían planchado
Voltooid verleden tijd
- ik had gestreken
- jij had gestreken
- hij/zij/het had gestreken
- wij hadden gestreken
- jullie hadden gestreken
- zij hadden gestreken
Futuro I
- yo plancharé
- tú plancharás
- él/ella planchará
- nosotros plancharemos
- vosotros plancharéis
- ellos/ellas plancharán
Toekomende tijd I
- ik zal strijken
- jij zult strijken
- hij/zij/het zal strijken
- wij zullen strijken
- jullie zullen strijken
- zij zullen strijken
Futuro perfecto
- yo habré planchado
- tú habrás planchado
- él/ella habrá planchado
- nosotros habremos planchado
- vosotros habréis planchado
- ellos/ellas habrán planchado
Toekomende tijd II
- ik zal gestreken hebben
- jij zult gestreken hebben
- hij/zij/het zal gestreken hebben
- wij zullen gestreken hebben
- jullie zullen gestreken hebben
- zij zullen gestreken hebben
Condicional
- yo plancharía
- tú plancharías
- él/ella plancharía
- nosotros plancharíamos
- vosotros plancharíais
- ellos/ellas plancharían
Conditionalis I
- ik zou strijken
- jij zou strijken
- hij/zij/het zou strijken
- wij zouden strijken
- jullie zouden strijken
- zij zouden strijken
Condicional perfecto
- yo habría planchado
- tú habrías planchado
- él/ella habría planchado
- nosotros habríamos planchado
- vosotros habríais planchado
- ellos/ellas habrían planchado
Conditionalis II
- ik zou hebben gestreken
- jij zou hebben gestreken
- hij/zij/het zou hebben gestreken
- wij zouden hebben gestreken
- jullie zouden hebben gestreken
- zij zouden hebben gestreken
Imperativo presente
- tú plancha
- vosotros planchad
Imperatief
- jij strijk
- jullie strijkt