Vervoeging van prestar
Onbepaalde wijs (infinitief): prestar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo presto
- tú prestas
- él/ella presta
- nosotros prestamos
- vosotros prestáis
- ellos/ellas prestan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leen
- jij leent
- hij/zij/het leent
- wij lenen
- jullie lenen
- zij lenen
Indefinido
- yo presté
- tú prestaste
- él/ella prestó
- nosotros prestamos
- vosotros prestasteis
- ellos/ellas prestaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik leende
- jij leende
- hij/zij/het leende
- wij leenden
- jullie leenden
- zij leenden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he prestado
- tú has prestado
- él/ella ha prestado
- nosotros hemos prestado
- vosotros habéis prestado
- ellos/ellas han prestado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geleend
- jij hebt geleend
- hij/zij/het heeft geleend
- wij hebben geleend
- jullie hebben geleend
- zij hebben geleend
Pluscuamperfecto
- yo había prestado
- tú habías prestado
- él/ella había prestado
- nosotros habíamos prestado
- vosotros habíais prestado
- ellos/ellas habían prestado
Voltooid verleden tijd
- ik had geleend
- jij had geleend
- hij/zij/het had geleend
- wij hadden geleend
- jullie hadden geleend
- zij hadden geleend
Futuro I
- yo prestaré
- tú prestarás
- él/ella prestará
- nosotros prestaremos
- vosotros prestaréis
- ellos/ellas prestarán
Toekomende tijd I
- ik zal lenen
- jij zult lenen
- hij/zij/het zal lenen
- wij zullen lenen
- jullie zullen lenen
- zij zullen lenen
Futuro perfecto
- yo habré prestado
- tú habrás prestado
- él/ella habrá prestado
- nosotros habremos prestado
- vosotros habréis prestado
- ellos/ellas habrán prestado
Toekomende tijd II
- ik zal geleend hebben
- jij zult geleend hebben
- hij/zij/het zal geleend hebben
- wij zullen geleend hebben
- jullie zullen geleend hebben
- zij zullen geleend hebben
Condicional
- yo prestaría
- tú prestarías
- él/ella prestaría
- nosotros prestaríamos
- vosotros prestaríais
- ellos/ellas prestarían
Conditionalis I
- ik zou lenen
- jij zou lenen
- hij/zij/het zou lenen
- wij zouden lenen
- jullie zouden lenen
- zij zouden lenen
Condicional perfecto
- yo habría prestado
- tú habrías prestado
- él/ella habría prestado
- nosotros habríamos prestado
- vosotros habríais prestado
- ellos/ellas habrían prestado
Conditionalis II
- ik zou hebben geleend
- jij zou hebben geleend
- hij/zij/het zou hebben geleend
- wij zouden hebben geleend
- jullie zouden hebben geleend
- zij zouden hebben geleend
Imperativo presente
- tú presta
- vosotros prestad
Imperatief
- jij leen
- jullie leent