Vervoeging van prosperar
Onbepaalde wijs (infinitief): prosperar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo prospero
- tú prosperas
- él/ella prospera
- nosotros prosperamos
- vosotros prosperáis
- ellos/ellas prosperan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bloei
- jij bloeit
- hij/zij/het bloeit
- wij bloeien
- jullie bloeien
- zij bloeien
Indefinido
- yo prosperé
- tú prosperaste
- él/ella prosperó
- nosotros prosperamos
- vosotros prosperasteis
- ellos/ellas prosperaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bloeide
- jij bloeide
- hij/zij/het bloeide
- wij bloeiden
- jullie bloeiden
- zij bloeiden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he prosperado
- tú has prosperado
- él/ella ha prosperado
- nosotros hemos prosperado
- vosotros habéis prosperado
- ellos/ellas han prosperado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebloeid
- jij hebt gebloeid
- hij/zij/het heeft gebloeid
- wij hebben gebloeid
- jullie hebben gebloeid
- zij hebben gebloeid
Pluscuamperfecto
- yo había prosperado
- tú habías prosperado
- él/ella había prosperado
- nosotros habíamos prosperado
- vosotros habíais prosperado
- ellos/ellas habían prosperado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebloeid
- jij had gebloeid
- hij/zij/het had gebloeid
- wij hadden gebloeid
- jullie hadden gebloeid
- zij hadden gebloeid
Futuro I
- yo prosperaré
- tú prosperarás
- él/ella prosperará
- nosotros prosperaremos
- vosotros prosperaréis
- ellos/ellas prosperarán
Toekomende tijd I
- ik zal bloeien
- jij zult bloeien
- hij/zij/het zal bloeien
- wij zullen bloeien
- jullie zullen bloeien
- zij zullen bloeien
Futuro perfecto
- yo habré prosperado
- tú habrás prosperado
- él/ella habrá prosperado
- nosotros habremos prosperado
- vosotros habréis prosperado
- ellos/ellas habrán prosperado
Toekomende tijd II
- ik zal gebloeid hebben
- jij zult gebloeid hebben
- hij/zij/het zal gebloeid hebben
- wij zullen gebloeid hebben
- jullie zullen gebloeid hebben
- zij zullen gebloeid hebben
Condicional
- yo prosperaría
- tú prosperarías
- él/ella prosperaría
- nosotros prosperaríamos
- vosotros prosperaríais
- ellos/ellas prosperarían
Conditionalis I
- ik zou bloeien
- jij zou bloeien
- hij/zij/het zou bloeien
- wij zouden bloeien
- jullie zouden bloeien
- zij zouden bloeien
Condicional perfecto
- yo habría prosperado
- tú habrías prosperado
- él/ella habría prosperado
- nosotros habríamos prosperado
- vosotros habríais prosperado
- ellos/ellas habrían prosperado
Conditionalis II
- ik zou hebben gebloeid
- jij zou hebben gebloeid
- hij/zij/het zou hebben gebloeid
- wij zouden hebben gebloeid
- jullie zouden hebben gebloeid
- zij zouden hebben gebloeid
Imperativo presente
- tú prospera
- vosotros prosperad
Imperatief
- jij bloei
- jullie bloeit