Vervoeging van reclutar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo recluto
  • reclutas
  • él/ella recluta
  • nosotros reclutamos
  • vosotros reclutáis
  • ellos/ellas reclutan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breng aan
  • jij brengt aan
  • hij/zij/het brengt aan
  • wij brengen aan
  • jullie brengen aan
  • zij brengen aan

Indefinido

  • yo recluté
  • reclutaste
  • él/ella reclutó
  • nosotros reclutamos
  • vosotros reclutasteis
  • ellos/ellas reclutaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bracht aan
  • jij bracht aan
  • hij/zij/het bracht aan
  • wij brachten aan
  • jullie brachten aan
  • zij brachten aan

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reclutado
  • has reclutado
  • él/ella ha reclutado
  • nosotros hemos reclutado
  • vosotros habéis reclutado
  • ellos/ellas han reclutado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangebracht
  • jij hebt aangebracht
  • hij/zij/het heeft aangebracht
  • wij hebben aangebracht
  • jullie hebben aangebracht
  • zij hebben aangebracht

Pluscuamperfecto

  • yo había reclutado
  • habías reclutado
  • él/ella había reclutado
  • nosotros habíamos reclutado
  • vosotros habíais reclutado
  • ellos/ellas habían reclutado

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangebracht
  • jij had aangebracht
  • hij/zij/het had aangebracht
  • wij hadden aangebracht
  • jullie hadden aangebracht
  • zij hadden aangebracht

Futuro I

  • yo reclutaré
  • reclutarás
  • él/ella reclutará
  • nosotros reclutaremos
  • vosotros reclutaréis
  • ellos/ellas reclutarán

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbrengen
  • jij zult aanbrengen
  • hij/zij/het zal aanbrengen
  • wij zullen aanbrengen
  • jullie zullen aanbrengen
  • zij zullen aanbrengen

Futuro perfecto

  • yo habré reclutado
  • habrás reclutado
  • él/ella habrá reclutado
  • nosotros habremos reclutado
  • vosotros habréis reclutado
  • ellos/ellas habrán reclutado

Toekomende tijd II

  • ik zal aangebracht hebben
  • jij zult aangebracht hebben
  • hij/zij/het zal aangebracht hebben
  • wij zullen aangebracht hebben
  • jullie zullen aangebracht hebben
  • zij zullen aangebracht hebben

Condicional

  • yo reclutaría
  • reclutarías
  • él/ella reclutaría
  • nosotros reclutaríamos
  • vosotros reclutaríais
  • ellos/ellas reclutarían

Conditionalis I

  • ik zou aanbrengen
  • jij zou aanbrengen
  • hij/zij/het zou aanbrengen
  • wij zouden aanbrengen
  • jullie zouden aanbrengen
  • zij zouden aanbrengen

Condicional perfecto

  • yo habría reclutado
  • habrías reclutado
  • él/ella habría reclutado
  • nosotros habríamos reclutado
  • vosotros habríais reclutado
  • ellos/ellas habrían reclutado

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangebracht
  • jij zou hebben aangebracht
  • hij/zij/het zou hebben aangebracht
  • wij zouden hebben aangebracht
  • jullie zouden hebben aangebracht
  • zij zouden hebben aangebracht

Imperativo presente

  • recluta
  • vosotros reclutad

Imperatief

  • jij breng aan
  • jullie brengt aan