Vervoeging van reformar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo reformo
  • reformas
  • él/ella reforma
  • nosotros reformamos
  • vosotros reformáis
  • ellos/ellas reforman

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hervorm
  • jij hervormt
  • hij/zij/het hervormt
  • wij hervormen
  • jullie hervormen
  • zij hervormen

Indefinido

  • yo reformé
  • reformaste
  • él/ella reformó
  • nosotros reformamos
  • vosotros reformasteis
  • ellos/ellas reformaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hervormde
  • jij hervormde
  • hij/zij/het hervormde
  • wij hervormden
  • jullie hervormden
  • zij hervormden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reformado
  • has reformado
  • él/ella ha reformado
  • nosotros hemos reformado
  • vosotros habéis reformado
  • ellos/ellas han reformado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb hervormd
  • jij hebt hervormd
  • hij/zij/het heeft hervormd
  • wij hebben hervormd
  • jullie hebben hervormd
  • zij hebben hervormd

Pluscuamperfecto

  • yo había reformado
  • habías reformado
  • él/ella había reformado
  • nosotros habíamos reformado
  • vosotros habíais reformado
  • ellos/ellas habían reformado

Voltooid verleden tijd

  • ik had hervormd
  • jij had hervormd
  • hij/zij/het had hervormd
  • wij hadden hervormd
  • jullie hadden hervormd
  • zij hadden hervormd

Futuro I

  • yo reformaré
  • reformarás
  • él/ella reformará
  • nosotros reformaremos
  • vosotros reformaréis
  • ellos/ellas reformarán

Toekomende tijd I

  • ik zal hervormen
  • jij zult hervormen
  • hij/zij/het zal hervormen
  • wij zullen hervormen
  • jullie zullen hervormen
  • zij zullen hervormen

Futuro perfecto

  • yo habré reformado
  • habrás reformado
  • él/ella habrá reformado
  • nosotros habremos reformado
  • vosotros habréis reformado
  • ellos/ellas habrán reformado

Toekomende tijd II

  • ik zal hervormd hebben
  • jij zult hervormd hebben
  • hij/zij/het zal hervormd hebben
  • wij zullen hervormd hebben
  • jullie zullen hervormd hebben
  • zij zullen hervormd hebben

Condicional

  • yo reformaría
  • reformarías
  • él/ella reformaría
  • nosotros reformaríamos
  • vosotros reformaríais
  • ellos/ellas reformarían

Conditionalis I

  • ik zou hervormen
  • jij zou hervormen
  • hij/zij/het zou hervormen
  • wij zouden hervormen
  • jullie zouden hervormen
  • zij zouden hervormen

Condicional perfecto

  • yo habría reformado
  • habrías reformado
  • él/ella habría reformado
  • nosotros habríamos reformado
  • vosotros habríais reformado
  • ellos/ellas habrían reformado

Conditionalis II

  • ik zou hebben hervormd
  • jij zou hebben hervormd
  • hij/zij/het zou hebben hervormd
  • wij zouden hebben hervormd
  • jullie zouden hebben hervormd
  • zij zouden hebben hervormd

Imperativo presente

  • reforma
  • vosotros reformad

Imperatief

  • jij hervorm
  • jullie hervormt