Vervoeging van regatear
Onbepaalde wijs (infinitief): regatear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo regateo
- tú regateas
- él/ella regatea
- nosotros regateamos
- vosotros regateáis
- ellos/ellas regatean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ding af
- jij dingt af
- hij/zij/het dingt af
- wij dingen af
- jullie dingen af
- zij dingen af
Indefinido
- yo regateé
- tú regateaste
- él/ella regateó
- nosotros regateamos
- vosotros regateasteis
- ellos/ellas regatearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik dong af
- jij dong af
- hij/zij/het dong af
- wij dongen af
- jullie dongen af
- zij dongen af
Pretérito perfecto compuesto
- yo he regateado
- tú has regateado
- él/ella ha regateado
- nosotros hemos regateado
- vosotros habéis regateado
- ellos/ellas han regateado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgedongen
- jij hebt afgedongen
- hij/zij/het heeft afgedongen
- wij hebben afgedongen
- jullie hebben afgedongen
- zij hebben afgedongen
Pluscuamperfecto
- yo había regateado
- tú habías regateado
- él/ella había regateado
- nosotros habíamos regateado
- vosotros habíais regateado
- ellos/ellas habían regateado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgedongen
- jij had afgedongen
- hij/zij/het had afgedongen
- wij hadden afgedongen
- jullie hadden afgedongen
- zij hadden afgedongen
Futuro I
- yo regatearé
- tú regatearás
- él/ella regateará
- nosotros regatearemos
- vosotros regatearéis
- ellos/ellas regatearán
Toekomende tijd I
- ik zal afdingen
- jij zult afdingen
- hij/zij/het zal afdingen
- wij zullen afdingen
- jullie zullen afdingen
- zij zullen afdingen
Futuro perfecto
- yo habré regateado
- tú habrás regateado
- él/ella habrá regateado
- nosotros habremos regateado
- vosotros habréis regateado
- ellos/ellas habrán regateado
Toekomende tijd II
- ik zal afgedongen hebben
- jij zult afgedongen hebben
- hij/zij/het zal afgedongen hebben
- wij zullen afgedongen hebben
- jullie zullen afgedongen hebben
- zij zullen afgedongen hebben
Condicional
- yo regatearía
- tú regatearías
- él/ella regatearía
- nosotros regatearíamos
- vosotros regatearíais
- ellos/ellas regatearían
Conditionalis I
- ik zou afdingen
- jij zou afdingen
- hij/zij/het zou afdingen
- wij zouden afdingen
- jullie zouden afdingen
- zij zouden afdingen
Condicional perfecto
- yo habría regateado
- tú habrías regateado
- él/ella habría regateado
- nosotros habríamos regateado
- vosotros habríais regateado
- ellos/ellas habrían regateado
Conditionalis II
- ik zou hebben afgedongen
- jij zou hebben afgedongen
- hij/zij/het zou hebben afgedongen
- wij zouden hebben afgedongen
- jullie zouden hebben afgedongen
- zij zouden hebben afgedongen
Imperativo presente
- tú regatea
- vosotros regatead
Imperatief
- jij ding af
- jullie dingt af