Vervoeging van rematar
Onbepaalde wijs (infinitief): rematar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo remato
- tú rematas
- él/ella remata
- nosotros rematamos
- vosotros rematáis
- ellos/ellas rematan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werk af
- jij werkt af
- hij/zij/het werkt af
- wij werken af
- jullie werken af
- zij werken af
Indefinido
- yo rematé
- tú remataste
- él/ella remató
- nosotros rematamos
- vosotros rematasteis
- ellos/ellas remataron
Onvoltooid verleden tijd
- ik werkte af
- jij werkte af
- hij/zij/het werkte af
- wij werkten af
- jullie werkten af
- zij werkten af
Pretérito perfecto compuesto
- yo he rematado
- tú has rematado
- él/ella ha rematado
- nosotros hemos rematado
- vosotros habéis rematado
- ellos/ellas han rematado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgewerkt
- jij hebt afgewerkt
- hij/zij/het heeft afgewerkt
- wij hebben afgewerkt
- jullie hebben afgewerkt
- zij hebben afgewerkt
Pluscuamperfecto
- yo había rematado
- tú habías rematado
- él/ella había rematado
- nosotros habíamos rematado
- vosotros habíais rematado
- ellos/ellas habían rematado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgewerkt
- jij had afgewerkt
- hij/zij/het had afgewerkt
- wij hadden afgewerkt
- jullie hadden afgewerkt
- zij hadden afgewerkt
Futuro I
- yo remataré
- tú rematarás
- él/ella rematará
- nosotros remataremos
- vosotros remataréis
- ellos/ellas rematarán
Toekomende tijd I
- ik zal afwerken
- jij zult afwerken
- hij/zij/het zal afwerken
- wij zullen afwerken
- jullie zullen afwerken
- zij zullen afwerken
Futuro perfecto
- yo habré rematado
- tú habrás rematado
- él/ella habrá rematado
- nosotros habremos rematado
- vosotros habréis rematado
- ellos/ellas habrán rematado
Toekomende tijd II
- ik zal afgewerkt hebben
- jij zult afgewerkt hebben
- hij/zij/het zal afgewerkt hebben
- wij zullen afgewerkt hebben
- jullie zullen afgewerkt hebben
- zij zullen afgewerkt hebben
Condicional
- yo remataría
- tú rematarías
- él/ella remataría
- nosotros remataríamos
- vosotros remataríais
- ellos/ellas rematarían
Conditionalis I
- ik zou afwerken
- jij zou afwerken
- hij/zij/het zou afwerken
- wij zouden afwerken
- jullie zouden afwerken
- zij zouden afwerken
Condicional perfecto
- yo habría rematado
- tú habrías rematado
- él/ella habría rematado
- nosotros habríamos rematado
- vosotros habríais rematado
- ellos/ellas habrían rematado
Conditionalis II
- ik zou hebben afgewerkt
- jij zou hebben afgewerkt
- hij/zij/het zou hebben afgewerkt
- wij zouden hebben afgewerkt
- jullie zouden hebben afgewerkt
- zij zouden hebben afgewerkt
Imperativo presente
- tú remata
- vosotros rematad
Imperatief
- jij werk af
- jullie werkt af