Vervoeging van reproducir

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo reproduzco
  • reproduces
  • él/ella reproduce
  • nosotros reproducimos
  • vosotros reproducís
  • ellos/ellas reproducen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beeld af
  • jij beeldt af
  • hij/zij/het beeldt af
  • wij beelden af
  • jullie beelden af
  • zij beelden af

Indefinido

  • yo reproduje
  • reprodujiste
  • él/ella reprodujo
  • nosotros reprodujimos
  • vosotros reprodujisteis
  • ellos/ellas reprodujeron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beeldde af
  • jij beeldde af
  • hij/zij/het beeldde af
  • wij beeldden af
  • jullie beeldden af
  • zij beeldden af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reproducido
  • has reproducido
  • él/ella ha reproducido
  • nosotros hemos reproducido
  • vosotros habéis reproducido
  • ellos/ellas han reproducido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgebeeld
  • jij hebt afgebeeld
  • hij/zij/het heeft afgebeeld
  • wij hebben afgebeeld
  • jullie hebben afgebeeld
  • zij hebben afgebeeld

Pluscuamperfecto

  • yo había reproducido
  • habías reproducido
  • él/ella había reproducido
  • nosotros habíamos reproducido
  • vosotros habíais reproducido
  • ellos/ellas habían reproducido

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgebeeld
  • jij had afgebeeld
  • hij/zij/het had afgebeeld
  • wij hadden afgebeeld
  • jullie hadden afgebeeld
  • zij hadden afgebeeld

Futuro I

  • yo reproduciré
  • reproducirás
  • él/ella reproducirá
  • nosotros reproduciremos
  • vosotros reproduciréis
  • ellos/ellas reproducirán

Toekomende tijd I

  • ik zal afbeelden
  • jij zult afbeelden
  • hij/zij/het zal afbeelden
  • wij zullen afbeelden
  • jullie zullen afbeelden
  • zij zullen afbeelden

Futuro perfecto

  • yo habré reproducido
  • habrás reproducido
  • él/ella habrá reproducido
  • nosotros habremos reproducido
  • vosotros habréis reproducido
  • ellos/ellas habrán reproducido

Toekomende tijd II

  • ik zal afgebeeld hebben
  • jij zult afgebeeld hebben
  • hij/zij/het zal afgebeeld hebben
  • wij zullen afgebeeld hebben
  • jullie zullen afgebeeld hebben
  • zij zullen afgebeeld hebben

Condicional

  • yo reproduciría
  • reproducirías
  • él/ella reproduciría
  • nosotros reproduciríamos
  • vosotros reproduciríais
  • ellos/ellas reproducirían

Conditionalis I

  • ik zou afbeelden
  • jij zou afbeelden
  • hij/zij/het zou afbeelden
  • wij zouden afbeelden
  • jullie zouden afbeelden
  • zij zouden afbeelden

Condicional perfecto

  • yo habría reproducido
  • habrías reproducido
  • él/ella habría reproducido
  • nosotros habríamos reproducido
  • vosotros habríais reproducido
  • ellos/ellas habrían reproducido

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgebeeld
  • jij zou hebben afgebeeld
  • hij/zij/het zou hebben afgebeeld
  • wij zouden hebben afgebeeld
  • jullie zouden hebben afgebeeld
  • zij zouden hebben afgebeeld

Imperativo presente

  • reproduce
  • vosotros reproducid

Imperatief

  • jij beeld af
  • jullie beeldt af