Vervoeging van resoplar
Onbepaalde wijs (infinitief): resoplar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo resoplo
- tú resoplas
- él/ella resopla
- nosotros resoplamos
- vosotros resopláis
- ellos/ellas resoplan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bries
- jij briest
- hij/zij/het briest
- wij briesen
- jullie briesen
- zij briesen
Indefinido
- yo resoplé
- tú resoplaste
- él/ella resopló
- nosotros resoplamos
- vosotros resoplasteis
- ellos/ellas resoplaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik brieste
- jij brieste
- hij/zij/het brieste
- wij briesten
- jullie briesten
- zij briesten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he resoplado
- tú has resoplado
- él/ella ha resoplado
- nosotros hemos resoplado
- vosotros habéis resoplado
- ellos/ellas han resoplado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebriest
- jij hebt gebriest
- hij/zij/het heeft gebriest
- wij hebben gebriest
- jullie hebben gebriest
- zij hebben gebriest
Pluscuamperfecto
- yo había resoplado
- tú habías resoplado
- él/ella había resoplado
- nosotros habíamos resoplado
- vosotros habíais resoplado
- ellos/ellas habían resoplado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebriest
- jij had gebriest
- hij/zij/het had gebriest
- wij hadden gebriest
- jullie hadden gebriest
- zij hadden gebriest
Futuro I
- yo resoplaré
- tú resoplarás
- él/ella resoplará
- nosotros resoplaremos
- vosotros resoplaréis
- ellos/ellas resoplarán
Toekomende tijd I
- ik zal briesen
- jij zult briesen
- hij/zij/het zal briesen
- wij zullen briesen
- jullie zullen briesen
- zij zullen briesen
Futuro perfecto
- yo habré resoplado
- tú habrás resoplado
- él/ella habrá resoplado
- nosotros habremos resoplado
- vosotros habréis resoplado
- ellos/ellas habrán resoplado
Toekomende tijd II
- ik zal gebriest hebben
- jij zult gebriest hebben
- hij/zij/het zal gebriest hebben
- wij zullen gebriest hebben
- jullie zullen gebriest hebben
- zij zullen gebriest hebben
Condicional
- yo resoplaría
- tú resoplarías
- él/ella resoplaría
- nosotros resoplaríamos
- vosotros resoplaríais
- ellos/ellas resoplarían
Conditionalis I
- ik zou briesen
- jij zou briesen
- hij/zij/het zou briesen
- wij zouden briesen
- jullie zouden briesen
- zij zouden briesen
Condicional perfecto
- yo habría resoplado
- tú habrías resoplado
- él/ella habría resoplado
- nosotros habríamos resoplado
- vosotros habríais resoplado
- ellos/ellas habrían resoplado
Conditionalis II
- ik zou hebben gebriest
- jij zou hebben gebriest
- hij/zij/het zou hebben gebriest
- wij zouden hebben gebriest
- jullie zouden hebben gebriest
- zij zouden hebben gebriest
Imperativo presente
- tú resopla
- vosotros resoplad
Imperatief
- jij bries
- jullie briest