Vervoeging van ribetear
Onbepaalde wijs (infinitief): ribetear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo ribeteo
- tú ribeteas
- él/ella ribetea
- nosotros ribeteamos
- vosotros ribeteáis
- ellos/ellas ribetean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omzoom
- jij omzoomt
- hij/zij/het omzoomt
- wij omzomen
- jullie omzomen
- zij omzomen
Indefinido
- yo ribeteé
- tú ribeteaste
- él/ella ribeteó
- nosotros ribeteamos
- vosotros ribeteasteis
- ellos/ellas ribetearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik omzoomde
- jij omzoomde
- hij/zij/het omzoomde
- wij omzoomden
- jullie omzoomden
- zij omzoomden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ribeteado
- tú has ribeteado
- él/ella ha ribeteado
- nosotros hemos ribeteado
- vosotros habéis ribeteado
- ellos/ellas han ribeteado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omzoomd
- jij hebt omzoomd
- hij/zij/het heeft omzoomd
- wij hebben omzoomd
- jullie hebben omzoomd
- zij hebben omzoomd
Pluscuamperfecto
- yo había ribeteado
- tú habías ribeteado
- él/ella había ribeteado
- nosotros habíamos ribeteado
- vosotros habíais ribeteado
- ellos/ellas habían ribeteado
Voltooid verleden tijd
- ik had omzoomd
- jij had omzoomd
- hij/zij/het had omzoomd
- wij hadden omzoomd
- jullie hadden omzoomd
- zij hadden omzoomd
Futuro I
- yo ribetearé
- tú ribetearás
- él/ella ribeteará
- nosotros ribetearemos
- vosotros ribetearéis
- ellos/ellas ribetearán
Toekomende tijd I
- ik zal omzomen
- jij zult omzomen
- hij/zij/het zal omzomen
- wij zullen omzomen
- jullie zullen omzomen
- zij zullen omzomen
Futuro perfecto
- yo habré ribeteado
- tú habrás ribeteado
- él/ella habrá ribeteado
- nosotros habremos ribeteado
- vosotros habréis ribeteado
- ellos/ellas habrán ribeteado
Toekomende tijd II
- ik zal omzoomd hebben
- jij zult omzoomd hebben
- hij/zij/het zal omzoomd hebben
- wij zullen omzoomd hebben
- jullie zullen omzoomd hebben
- zij zullen omzoomd hebben
Condicional
- yo ribetearía
- tú ribetearías
- él/ella ribetearía
- nosotros ribetearíamos
- vosotros ribetearíais
- ellos/ellas ribetearían
Conditionalis I
- ik zou omzomen
- jij zou omzomen
- hij/zij/het zou omzomen
- wij zouden omzomen
- jullie zouden omzomen
- zij zouden omzomen
Condicional perfecto
- yo habría ribeteado
- tú habrías ribeteado
- él/ella habría ribeteado
- nosotros habríamos ribeteado
- vosotros habríais ribeteado
- ellos/ellas habrían ribeteado
Conditionalis II
- ik zou hebben omzoomd
- jij zou hebben omzoomd
- hij/zij/het zou hebben omzoomd
- wij zouden hebben omzoomd
- jullie zouden hebben omzoomd
- zij zouden hebben omzoomd
Imperativo presente
- tú ribetea
- vosotros ribetead
Imperatief
- jij omzoom
- jullie omzoomt