Vervoeging van satinar
Onbepaalde wijs (infinitief): satinar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo satino
- tú satinas
- él/ella satina
- nosotros satinamos
- vosotros satináis
- ellos/ellas satinan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kalander
- jij kalandert
- hij/zij/het kalandert
- wij kalanderen
- jullie kalanderen
- zij kalanderen
Indefinido
- yo satiné
- tú satinaste
- él/ella satinó
- nosotros satinamos
- vosotros satinasteis
- ellos/ellas satinaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik kalanderde
- jij kalanderde
- hij/zij/het kalanderde
- wij kalanderden
- jullie kalanderden
- zij kalanderden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he satinado
- tú has satinado
- él/ella ha satinado
- nosotros hemos satinado
- vosotros habéis satinado
- ellos/ellas han satinado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekalanderd
- jij hebt gekalanderd
- hij/zij/het heeft gekalanderd
- wij hebben gekalanderd
- jullie hebben gekalanderd
- zij hebben gekalanderd
Pluscuamperfecto
- yo había satinado
- tú habías satinado
- él/ella había satinado
- nosotros habíamos satinado
- vosotros habíais satinado
- ellos/ellas habían satinado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekalanderd
- jij had gekalanderd
- hij/zij/het had gekalanderd
- wij hadden gekalanderd
- jullie hadden gekalanderd
- zij hadden gekalanderd
Futuro I
- yo satinaré
- tú satinarás
- él/ella satinará
- nosotros satinaremos
- vosotros satinaréis
- ellos/ellas satinarán
Toekomende tijd I
- ik zal kalanderen
- jij zult kalanderen
- hij/zij/het zal kalanderen
- wij zullen kalanderen
- jullie zullen kalanderen
- zij zullen kalanderen
Futuro perfecto
- yo habré satinado
- tú habrás satinado
- él/ella habrá satinado
- nosotros habremos satinado
- vosotros habréis satinado
- ellos/ellas habrán satinado
Toekomende tijd II
- ik zal gekalanderd hebben
- jij zult gekalanderd hebben
- hij/zij/het zal gekalanderd hebben
- wij zullen gekalanderd hebben
- jullie zullen gekalanderd hebben
- zij zullen gekalanderd hebben
Condicional
- yo satinaría
- tú satinarías
- él/ella satinaría
- nosotros satinaríamos
- vosotros satinaríais
- ellos/ellas satinarían
Conditionalis I
- ik zou kalanderen
- jij zou kalanderen
- hij/zij/het zou kalanderen
- wij zouden kalanderen
- jullie zouden kalanderen
- zij zouden kalanderen
Condicional perfecto
- yo habría satinado
- tú habrías satinado
- él/ella habría satinado
- nosotros habríamos satinado
- vosotros habríais satinado
- ellos/ellas habrían satinado
Conditionalis II
- ik zou hebben gekalanderd
- jij zou hebben gekalanderd
- hij/zij/het zou hebben gekalanderd
- wij zouden hebben gekalanderd
- jullie zouden hebben gekalanderd
- zij zouden hebben gekalanderd
Imperativo presente
- tú satina
- vosotros satinad
Imperatief
- jij kalander
- jullie kalandert