Vervoeging van sobreponer
Onbepaalde wijs (infinitief): sobreponer
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo sobrepongo
- tú sobrepones
- él/ella sobrepone
- nosotros sobreponemos
- vosotros sobreponéis
- ellos/ellas sobreponen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doe aan
- jij doet aan
- hij/zij/het doet aan
- wij doen aan
- jullie doen aan
- zij doen aan
Indefinido
- yo sobrepuse
- tú sobrepusiste
- él/ella sobrepuso
- nosotros sobrepusimos
- vosotros sobrepusisteis
- ellos/ellas sobrepusieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik deed aan
- jij deed aan
- hij/zij/het deed aan
- wij deden aan
- jullie deden aan
- zij deden aan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sobrepuesto
- tú has sobrepuesto
- él/ella ha sobrepuesto
- nosotros hemos sobrepuesto
- vosotros habéis sobrepuesto
- ellos/ellas han sobrepuesto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangedaan
- jij hebt aangedaan
- hij/zij/het heeft aangedaan
- wij hebben aangedaan
- jullie hebben aangedaan
- zij hebben aangedaan
Pluscuamperfecto
- yo había sobrepuesto
- tú habías sobrepuesto
- él/ella había sobrepuesto
- nosotros habíamos sobrepuesto
- vosotros habíais sobrepuesto
- ellos/ellas habían sobrepuesto
Voltooid verleden tijd
- ik had aangedaan
- jij had aangedaan
- hij/zij/het had aangedaan
- wij hadden aangedaan
- jullie hadden aangedaan
- zij hadden aangedaan
Futuro I
- yo sobrepondré
- tú sobrepondrás
- él/ella sobrepondrá
- nosotros sobrepondremos
- vosotros sobrepondréis
- ellos/ellas sobrepondrán
Toekomende tijd I
- ik zal aandoen
- jij zult aandoen
- hij/zij/het zal aandoen
- wij zullen aandoen
- jullie zullen aandoen
- zij zullen aandoen
Futuro perfecto
- yo habré sobrepuesto
- tú habrás sobrepuesto
- él/ella habrá sobrepuesto
- nosotros habremos sobrepuesto
- vosotros habréis sobrepuesto
- ellos/ellas habrán sobrepuesto
Toekomende tijd II
- ik zal aangedaan hebben
- jij zult aangedaan hebben
- hij/zij/het zal aangedaan hebben
- wij zullen aangedaan hebben
- jullie zullen aangedaan hebben
- zij zullen aangedaan hebben
Condicional
- yo sobrepondría
- tú sobrepondrías
- él/ella sobrepondría
- nosotros sobrepondríamos
- vosotros sobrepondríais
- ellos/ellas sobrepondrían
Conditionalis I
- ik zou aandoen
- jij zou aandoen
- hij/zij/het zou aandoen
- wij zouden aandoen
- jullie zouden aandoen
- zij zouden aandoen
Condicional perfecto
- yo habría sobrepuesto
- tú habrías sobrepuesto
- él/ella habría sobrepuesto
- nosotros habríamos sobrepuesto
- vosotros habríais sobrepuesto
- ellos/ellas habrían sobrepuesto
Conditionalis II
- ik zou hebben aangedaan
- jij zou hebben aangedaan
- hij/zij/het zou hebben aangedaan
- wij zouden hebben aangedaan
- jullie zouden hebben aangedaan
- zij zouden hebben aangedaan
Imperativo presente
- tú sobrepón
- vosotros sobreponed
Imperatief
- jij doe aan
- jullie doet aan