Vervoeging van sonar
Onbepaalde wijs (infinitief): sonar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo sueno
- tú suenas
- él/ella suena
- nosotros sonamos
- vosotros sonáis
- ellos/ellas suenan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik droom
- jij droomt
- hij/zij/het droomt
- wij dromen
- jullie dromen
- zij dromen
Indefinido
- yo soné
- tú sonaste
- él/ella sonó
- nosotros sonamos
- vosotros sonasteis
- ellos/ellas sonaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik droomde
- jij droomde
- hij/zij/het droomde
- wij droomden
- jullie droomden
- zij droomden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sonado
- tú has sonado
- él/ella ha sonado
- nosotros hemos sonado
- vosotros habéis sonado
- ellos/ellas han sonado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedroomd
- jij hebt gedroomd
- hij/zij/het heeft gedroomd
- wij hebben gedroomd
- jullie hebben gedroomd
- zij hebben gedroomd
Pluscuamperfecto
- yo había sonado
- tú habías sonado
- él/ella había sonado
- nosotros habíamos sonado
- vosotros habíais sonado
- ellos/ellas habían sonado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedroomd
- jij had gedroomd
- hij/zij/het had gedroomd
- wij hadden gedroomd
- jullie hadden gedroomd
- zij hadden gedroomd
Futuro I
- yo sonaré
- tú sonarás
- él/ella sonará
- nosotros sonaremos
- vosotros sonaréis
- ellos/ellas sonarán
Toekomende tijd I
- ik zal dromen
- jij zult dromen
- hij/zij/het zal dromen
- wij zullen dromen
- jullie zullen dromen
- zij zullen dromen
Futuro perfecto
- yo habré sonado
- tú habrás sonado
- él/ella habrá sonado
- nosotros habremos sonado
- vosotros habréis sonado
- ellos/ellas habrán sonado
Toekomende tijd II
- ik zal gedroomd hebben
- jij zult gedroomd hebben
- hij/zij/het zal gedroomd hebben
- wij zullen gedroomd hebben
- jullie zullen gedroomd hebben
- zij zullen gedroomd hebben
Condicional
- yo sonaría
- tú sonarías
- él/ella sonaría
- nosotros sonaríamos
- vosotros sonaríais
- ellos/ellas sonarían
Conditionalis I
- ik zou dromen
- jij zou dromen
- hij/zij/het zou dromen
- wij zouden dromen
- jullie zouden dromen
- zij zouden dromen
Condicional perfecto
- yo habría sonado
- tú habrías sonado
- él/ella habría sonado
- nosotros habríamos sonado
- vosotros habríais sonado
- ellos/ellas habrían sonado
Conditionalis II
- ik zou hebben gedroomd
- jij zou hebben gedroomd
- hij/zij/het zou hebben gedroomd
- wij zouden hebben gedroomd
- jullie zouden hebben gedroomd
- zij zouden hebben gedroomd
Imperativo presente
- tú suena
- vosotros sonad
Imperatief
- jij droom
- jullie droomt