Vervoeging van sumergir
Onbepaalde wijs (infinitief): sumergir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo sumerjo
- tú sumerges
- él/ella sumerge
- nosotros sumergimos
- vosotros sumergís
- ellos/ellas sumergen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dompel in
- jij dompelt in
- hij/zij/het dompelt in
- wij dompelen in
- jullie dompelen in
- zij dompelen in
Indefinido
- yo sumergí
- tú sumergiste
- él/ella sumergió
- nosotros sumergimos
- vosotros sumergisteis
- ellos/ellas sumergieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik dompelde in
- jij dompelde in
- hij/zij/het dompelde in
- wij dompelden in
- jullie dompelden in
- zij dompelden in
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sumergido
- tú has sumergido
- él/ella ha sumergido
- nosotros hemos sumergido
- vosotros habéis sumergido
- ellos/ellas han sumergido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingedompeld
- jij hebt ingedompeld
- hij/zij/het heeft ingedompeld
- wij hebben ingedompeld
- jullie hebben ingedompeld
- zij hebben ingedompeld
Pluscuamperfecto
- yo había sumergido
- tú habías sumergido
- él/ella había sumergido
- nosotros habíamos sumergido
- vosotros habíais sumergido
- ellos/ellas habían sumergido
Voltooid verleden tijd
- ik had ingedompeld
- jij had ingedompeld
- hij/zij/het had ingedompeld
- wij hadden ingedompeld
- jullie hadden ingedompeld
- zij hadden ingedompeld
Futuro I
- yo sumergiré
- tú sumergirás
- él/ella sumergirá
- nosotros sumergiremos
- vosotros sumergiréis
- ellos/ellas sumergirán
Toekomende tijd I
- ik zal indompelen
- jij zult indompelen
- hij/zij/het zal indompelen
- wij zullen indompelen
- jullie zullen indompelen
- zij zullen indompelen
Futuro perfecto
- yo habré sumergido
- tú habrás sumergido
- él/ella habrá sumergido
- nosotros habremos sumergido
- vosotros habréis sumergido
- ellos/ellas habrán sumergido
Toekomende tijd II
- ik zal ingedompeld hebben
- jij zult ingedompeld hebben
- hij/zij/het zal ingedompeld hebben
- wij zullen ingedompeld hebben
- jullie zullen ingedompeld hebben
- zij zullen ingedompeld hebben
Condicional
- yo sumergiría
- tú sumergirías
- él/ella sumergiría
- nosotros sumergiríamos
- vosotros sumergiríais
- ellos/ellas sumergirían
Conditionalis I
- ik zou indompelen
- jij zou indompelen
- hij/zij/het zou indompelen
- wij zouden indompelen
- jullie zouden indompelen
- zij zouden indompelen
Condicional perfecto
- yo habría sumergido
- tú habrías sumergido
- él/ella habría sumergido
- nosotros habríamos sumergido
- vosotros habríais sumergido
- ellos/ellas habrían sumergido
Conditionalis II
- ik zou hebben ingedompeld
- jij zou hebben ingedompeld
- hij/zij/het zou hebben ingedompeld
- wij zouden hebben ingedompeld
- jullie zouden hebben ingedompeld
- zij zouden hebben ingedompeld
Imperativo presente
- tú sumerge
- vosotros sumergid
Imperatief
- jij dompel in
- jullie dompelt in