Vervoeging van surgir
Onbepaalde wijs (infinitief): surgir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo surjo
- tú surges
- él/ella surge
- nosotros surgimos
- vosotros surgís
- ellos/ellas surgen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spat op
- jij spat op
- hij/zij/het spat op
- wij spatten op
- jullie spatten op
- zij spatten op
Indefinido
- yo surgí
- tú surgiste
- él/ella surgió
- nosotros surgimos
- vosotros surgisteis
- ellos/ellas surgieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik spatte op
- jij spatte op
- hij/zij/het spatte op
- wij spatten op
- jullie spatten op
- zij spatten op
Pretérito perfecto compuesto
- yo he surgido
- tú has surgido
- él/ella ha surgido
- nosotros hemos surgido
- vosotros habéis surgido
- ellos/ellas han surgido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgespat
- jij hebt opgespat
- hij/zij/het heeft opgespat
- wij hebben opgespat
- jullie hebben opgespat
- zij hebben opgespat
Pluscuamperfecto
- yo había surgido
- tú habías surgido
- él/ella había surgido
- nosotros habíamos surgido
- vosotros habíais surgido
- ellos/ellas habían surgido
Voltooid verleden tijd
- ik had opgespat
- jij had opgespat
- hij/zij/het had opgespat
- wij hadden opgespat
- jullie hadden opgespat
- zij hadden opgespat
Futuro I
- yo surgiré
- tú surgirás
- él/ella surgirá
- nosotros surgiremos
- vosotros surgiréis
- ellos/ellas surgirán
Toekomende tijd I
- ik zal opspatten
- jij zult opspatten
- hij/zij/het zal opspatten
- wij zullen opspatten
- jullie zullen opspatten
- zij zullen opspatten
Futuro perfecto
- yo habré surgido
- tú habrás surgido
- él/ella habrá surgido
- nosotros habremos surgido
- vosotros habréis surgido
- ellos/ellas habrán surgido
Toekomende tijd II
- ik zal opgespat hebben
- jij zult opgespat hebben
- hij/zij/het zal opgespat hebben
- wij zullen opgespat hebben
- jullie zullen opgespat hebben
- zij zullen opgespat hebben
Condicional
- yo surgiría
- tú surgirías
- él/ella surgiría
- nosotros surgiríamos
- vosotros surgiríais
- ellos/ellas surgirían
Conditionalis I
- ik zou opspatten
- jij zou opspatten
- hij/zij/het zou opspatten
- wij zouden opspatten
- jullie zouden opspatten
- zij zouden opspatten
Condicional perfecto
- yo habría surgido
- tú habrías surgido
- él/ella habría surgido
- nosotros habríamos surgido
- vosotros habríais surgido
- ellos/ellas habrían surgido
Conditionalis II
- ik zou hebben opgespat
- jij zou hebben opgespat
- hij/zij/het zou hebben opgespat
- wij zouden hebben opgespat
- jullie zouden hebben opgespat
- zij zouden hebben opgespat
Imperativo presente
- tú surge
- vosotros surgid
Imperatief
- jij spat op
- jullie spat op