Vervoeging van tapizar
Onbepaalde wijs (infinitief): tapizar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo tapizo
- tú tapizas
- él/ella tapiza
- nosotros tapizamos
- vosotros tapizáis
- ellos/ellas tapizan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behang
- jij behangt
- hij/zij/het behangt
- wij behangen
- jullie behangen
- zij behangen
Indefinido
- yo tapicé
- tú tapizaste
- él/ella tapizó
- nosotros tapizamos
- vosotros tapizasteis
- ellos/ellas tapizaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik behing
- jij behing
- hij/zij/het behing
- wij behingen
- jullie behingen
- zij behingen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tapizado
- tú has tapizado
- él/ella ha tapizado
- nosotros hemos tapizado
- vosotros habéis tapizado
- ellos/ellas han tapizado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb behangen
- jij hebt behangen
- hij/zij/het heeft behangen
- wij hebben behangen
- jullie hebben behangen
- zij hebben behangen
Pluscuamperfecto
- yo había tapizado
- tú habías tapizado
- él/ella había tapizado
- nosotros habíamos tapizado
- vosotros habíais tapizado
- ellos/ellas habían tapizado
Voltooid verleden tijd
- ik had behangen
- jij had behangen
- hij/zij/het had behangen
- wij hadden behangen
- jullie hadden behangen
- zij hadden behangen
Futuro I
- yo tapizaré
- tú tapizarás
- él/ella tapizará
- nosotros tapizaremos
- vosotros tapizaréis
- ellos/ellas tapizarán
Toekomende tijd I
- ik zal behangen
- jij zult behangen
- hij/zij/het zal behangen
- wij zullen behangen
- jullie zullen behangen
- zij zullen behangen
Futuro perfecto
- yo habré tapizado
- tú habrás tapizado
- él/ella habrá tapizado
- nosotros habremos tapizado
- vosotros habréis tapizado
- ellos/ellas habrán tapizado
Toekomende tijd II
- ik zal behangen hebben
- jij zult behangen hebben
- hij/zij/het zal behangen hebben
- wij zullen behangen hebben
- jullie zullen behangen hebben
- zij zullen behangen hebben
Condicional
- yo tapizaría
- tú tapizarías
- él/ella tapizaría
- nosotros tapizaríamos
- vosotros tapizaríais
- ellos/ellas tapizarían
Conditionalis I
- ik zou behangen
- jij zou behangen
- hij/zij/het zou behangen
- wij zouden behangen
- jullie zouden behangen
- zij zouden behangen
Condicional perfecto
- yo habría tapizado
- tú habrías tapizado
- él/ella habría tapizado
- nosotros habríamos tapizado
- vosotros habríais tapizado
- ellos/ellas habrían tapizado
Conditionalis II
- ik zou hebben behangen
- jij zou hebben behangen
- hij/zij/het zou hebben behangen
- wij zouden hebben behangen
- jullie zouden hebben behangen
- zij zouden hebben behangen
Imperativo presente
- tú tapiza
- vosotros tapizad
Imperatief
- jij behang
- jullie behangt