Vervoeging van tintinear
Onbepaalde wijs (infinitief): tintinear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo tintineo
- tú tintineas
- él/ella tintinea
- nosotros tintineamos
- vosotros tintineáis
- ellos/ellas tintinean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kletter
- jij klettert
- hij/zij/het klettert
- wij kletteren
- jullie kletteren
- zij kletteren
Indefinido
- yo tintineé
- tú tintineaste
- él/ella tintineó
- nosotros tintineamos
- vosotros tintineasteis
- ellos/ellas tintinearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik kletterde
- jij kletterde
- hij/zij/het kletterde
- wij kletterden
- jullie kletterden
- zij kletterden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tintineado
- tú has tintineado
- él/ella ha tintineado
- nosotros hemos tintineado
- vosotros habéis tintineado
- ellos/ellas han tintineado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekletterd
- jij hebt gekletterd
- hij/zij/het heeft gekletterd
- wij hebben gekletterd
- jullie hebben gekletterd
- zij hebben gekletterd
Pluscuamperfecto
- yo había tintineado
- tú habías tintineado
- él/ella había tintineado
- nosotros habíamos tintineado
- vosotros habíais tintineado
- ellos/ellas habían tintineado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekletterd
- jij had gekletterd
- hij/zij/het had gekletterd
- wij hadden gekletterd
- jullie hadden gekletterd
- zij hadden gekletterd
Futuro I
- yo tintinearé
- tú tintinearás
- él/ella tintineará
- nosotros tintinearemos
- vosotros tintinearéis
- ellos/ellas tintinearán
Toekomende tijd I
- ik zal kletteren
- jij zult kletteren
- hij/zij/het zal kletteren
- wij zullen kletteren
- jullie zullen kletteren
- zij zullen kletteren
Futuro perfecto
- yo habré tintineado
- tú habrás tintineado
- él/ella habrá tintineado
- nosotros habremos tintineado
- vosotros habréis tintineado
- ellos/ellas habrán tintineado
Toekomende tijd II
- ik zal gekletterd hebben
- jij zult gekletterd hebben
- hij/zij/het zal gekletterd hebben
- wij zullen gekletterd hebben
- jullie zullen gekletterd hebben
- zij zullen gekletterd hebben
Condicional
- yo tintinearía
- tú tintinearías
- él/ella tintinearía
- nosotros tintinearíamos
- vosotros tintinearíais
- ellos/ellas tintinearían
Conditionalis I
- ik zou kletteren
- jij zou kletteren
- hij/zij/het zou kletteren
- wij zouden kletteren
- jullie zouden kletteren
- zij zouden kletteren
Condicional perfecto
- yo habría tintineado
- tú habrías tintineado
- él/ella habría tintineado
- nosotros habríamos tintineado
- vosotros habríais tintineado
- ellos/ellas habrían tintineado
Conditionalis II
- ik zou hebben gekletterd
- jij zou hebben gekletterd
- hij/zij/het zou hebben gekletterd
- wij zouden hebben gekletterd
- jullie zouden hebben gekletterd
- zij zouden hebben gekletterd
Imperativo presente
- tú tintinea
- vosotros tintinead
Imperatief
- jij kletter
- jullie klettert