Vervoeging van transformar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo transformo
  • transformas
  • él/ella transforma
  • nosotros transformamos
  • vosotros transformáis
  • ellos/ellas transforman

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik herschep
  • jij herschept
  • hij/zij/het herschept
  • wij herscheppen
  • jullie herscheppen
  • zij herscheppen

Indefinido

  • yo transformé
  • transformaste
  • él/ella transformó
  • nosotros transformamos
  • vosotros transformasteis
  • ellos/ellas transformaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik herschiep
  • jij herschiep
  • hij/zij/het herschiep
  • wij herschiepen
  • jullie herschiepen
  • zij herschiepen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he transformado
  • has transformado
  • él/ella ha transformado
  • nosotros hemos transformado
  • vosotros habéis transformado
  • ellos/ellas han transformado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb herschapen
  • jij hebt herschapen
  • hij/zij/het heeft herschapen
  • wij hebben herschapen
  • jullie hebben herschapen
  • zij hebben herschapen

Pluscuamperfecto

  • yo había transformado
  • habías transformado
  • él/ella había transformado
  • nosotros habíamos transformado
  • vosotros habíais transformado
  • ellos/ellas habían transformado

Voltooid verleden tijd

  • ik had herschapen
  • jij had herschapen
  • hij/zij/het had herschapen
  • wij hadden herschapen
  • jullie hadden herschapen
  • zij hadden herschapen

Futuro I

  • yo transformaré
  • transformarás
  • él/ella transformará
  • nosotros transformaremos
  • vosotros transformaréis
  • ellos/ellas transformarán

Toekomende tijd I

  • ik zal herscheppen
  • jij zult herscheppen
  • hij/zij/het zal herscheppen
  • wij zullen herscheppen
  • jullie zullen herscheppen
  • zij zullen herscheppen

Futuro perfecto

  • yo habré transformado
  • habrás transformado
  • él/ella habrá transformado
  • nosotros habremos transformado
  • vosotros habréis transformado
  • ellos/ellas habrán transformado

Toekomende tijd II

  • ik zal herschapen hebben
  • jij zult herschapen hebben
  • hij/zij/het zal herschapen hebben
  • wij zullen herschapen hebben
  • jullie zullen herschapen hebben
  • zij zullen herschapen hebben

Condicional

  • yo transformaría
  • transformarías
  • él/ella transformaría
  • nosotros transformaríamos
  • vosotros transformaríais
  • ellos/ellas transformarían

Conditionalis I

  • ik zou herscheppen
  • jij zou herscheppen
  • hij/zij/het zou herscheppen
  • wij zouden herscheppen
  • jullie zouden herscheppen
  • zij zouden herscheppen

Condicional perfecto

  • yo habría transformado
  • habrías transformado
  • él/ella habría transformado
  • nosotros habríamos transformado
  • vosotros habríais transformado
  • ellos/ellas habrían transformado

Conditionalis II

  • ik zou hebben herschapen
  • jij zou hebben herschapen
  • hij/zij/het zou hebben herschapen
  • wij zouden hebben herschapen
  • jullie zouden hebben herschapen
  • zij zouden hebben herschapen

Imperativo presente

  • transforma
  • vosotros transformad

Imperatief

  • jij herschep
  • jullie herschept