Vervoeging van vaciar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo vacío
  • vacías
  • él/ella vacía
  • nosotros vaciamos
  • vosotros vaciáis
  • ellos/ellas vacían

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik giet
  • jij giet
  • hij/zij/het giet
  • wij gieten
  • jullie gieten
  • zij gieten

Indefinido

  • yo vacié
  • vaciaste
  • él/ella vació
  • nosotros vaciamos
  • vosotros vaciasteis
  • ellos/ellas vaciaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik goot
  • jij goot
  • hij/zij/het goot
  • wij goten
  • jullie goten
  • zij goten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vaciado
  • has vaciado
  • él/ella ha vaciado
  • nosotros hemos vaciado
  • vosotros habéis vaciado
  • ellos/ellas han vaciado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegoten
  • jij hebt gegoten
  • hij/zij/het heeft gegoten
  • wij hebben gegoten
  • jullie hebben gegoten
  • zij hebben gegoten

Pluscuamperfecto

  • yo había vaciado
  • habías vaciado
  • él/ella había vaciado
  • nosotros habíamos vaciado
  • vosotros habíais vaciado
  • ellos/ellas habían vaciado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegoten
  • jij had gegoten
  • hij/zij/het had gegoten
  • wij hadden gegoten
  • jullie hadden gegoten
  • zij hadden gegoten

Futuro I

  • yo vaciaré
  • vaciarás
  • él/ella vaciará
  • nosotros vaciaremos
  • vosotros vaciaréis
  • ellos/ellas vaciarán

Toekomende tijd I

  • ik zal gieten
  • jij zult gieten
  • hij/zij/het zal gieten
  • wij zullen gieten
  • jullie zullen gieten
  • zij zullen gieten

Futuro perfecto

  • yo habré vaciado
  • habrás vaciado
  • él/ella habrá vaciado
  • nosotros habremos vaciado
  • vosotros habréis vaciado
  • ellos/ellas habrán vaciado

Toekomende tijd II

  • ik zal gegoten hebben
  • jij zult gegoten hebben
  • hij/zij/het zal gegoten hebben
  • wij zullen gegoten hebben
  • jullie zullen gegoten hebben
  • zij zullen gegoten hebben

Condicional

  • yo vaciaría
  • vaciarías
  • él/ella vaciaría
  • nosotros vaciaríamos
  • vosotros vaciaríais
  • ellos/ellas vaciarían

Conditionalis I

  • ik zou gieten
  • jij zou gieten
  • hij/zij/het zou gieten
  • wij zouden gieten
  • jullie zouden gieten
  • zij zouden gieten

Condicional perfecto

  • yo habría vaciado
  • habrías vaciado
  • él/ella habría vaciado
  • nosotros habríamos vaciado
  • vosotros habríais vaciado
  • ellos/ellas habrían vaciado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegoten
  • jij zou hebben gegoten
  • hij/zij/het zou hebben gegoten
  • wij zouden hebben gegoten
  • jullie zouden hebben gegoten
  • zij zouden hebben gegoten

Imperativo presente

  • vacía
  • vosotros vaciad

Imperatief

  • jij giet
  • jullie giet