Vervoeging van vacunar
Onbepaalde wijs (infinitief): vacunar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo vacuno
- tú vacunas
- él/ella vacuna
- nosotros vacunamos
- vosotros vacunáis
- ellos/ellas vacunan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ent in
- jij ent in
- hij/zij/het ent in
- wij enten in
- jullie enten in
- zij enten in
Indefinido
- yo vacuné
- tú vacunaste
- él/ella vacunó
- nosotros vacunamos
- vosotros vacunasteis
- ellos/ellas vacunaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik entte in
- jij entte in
- hij/zij/het entte in
- wij entten in
- jullie entten in
- zij entten in
Pretérito perfecto compuesto
- yo he vacunado
- tú has vacunado
- él/ella ha vacunado
- nosotros hemos vacunado
- vosotros habéis vacunado
- ellos/ellas han vacunado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingeënt
- jij hebt ingeënt
- hij/zij/het heeft ingeënt
- wij hebben ingeënt
- jullie hebben ingeënt
- zij hebben ingeënt
Pluscuamperfecto
- yo había vacunado
- tú habías vacunado
- él/ella había vacunado
- nosotros habíamos vacunado
- vosotros habíais vacunado
- ellos/ellas habían vacunado
Voltooid verleden tijd
- ik had ingeënt
- jij had ingeënt
- hij/zij/het had ingeënt
- wij hadden ingeënt
- jullie hadden ingeënt
- zij hadden ingeënt
Futuro I
- yo vacunaré
- tú vacunarás
- él/ella vacunará
- nosotros vacunaremos
- vosotros vacunaréis
- ellos/ellas vacunarán
Toekomende tijd I
- ik zal inenten
- jij zult inenten
- hij/zij/het zal inenten
- wij zullen inenten
- jullie zullen inenten
- zij zullen inenten
Futuro perfecto
- yo habré vacunado
- tú habrás vacunado
- él/ella habrá vacunado
- nosotros habremos vacunado
- vosotros habréis vacunado
- ellos/ellas habrán vacunado
Toekomende tijd II
- ik zal ingeënt hebben
- jij zult ingeënt hebben
- hij/zij/het zal ingeënt hebben
- wij zullen ingeënt hebben
- jullie zullen ingeënt hebben
- zij zullen ingeënt hebben
Condicional
- yo vacunaría
- tú vacunarías
- él/ella vacunaría
- nosotros vacunaríamos
- vosotros vacunaríais
- ellos/ellas vacunarían
Conditionalis I
- ik zou inenten
- jij zou inenten
- hij/zij/het zou inenten
- wij zouden inenten
- jullie zouden inenten
- zij zouden inenten
Condicional perfecto
- yo habría vacunado
- tú habrías vacunado
- él/ella habría vacunado
- nosotros habríamos vacunado
- vosotros habríais vacunado
- ellos/ellas habrían vacunado
Conditionalis II
- ik zou hebben ingeënt
- jij zou hebben ingeënt
- hij/zij/het zou hebben ingeënt
- wij zouden hebben ingeënt
- jullie zouden hebben ingeënt
- zij zouden hebben ingeënt
Imperativo presente
- tú vacuna
- vosotros vacunad
Imperatief
- jij ent in
- jullie ent in