Vervoeging van ver
Onbepaalde wijs (infinitief): ver
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo veo
- tú ves
- él/ella ve
- nosotros vemos
- vosotros veis
- ellos/ellas ven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zie
- jij ziet
- hij/zij/het ziet
- wij zien
- jullie zien
- zij zien
Indefinido
- yo vi
- tú viste
- él/ella vio
- nosotros vimos
- vosotros visteis
- ellos/ellas vieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik zag
- jij zag
- hij/zij/het zag
- wij zagen
- jullie zagen
- zij zagen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he visto
- tú has visto
- él/ella ha visto
- nosotros hemos visto
- vosotros habéis visto
- ellos/ellas han visto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezien
- jij hebt gezien
- hij/zij/het heeft gezien
- wij hebben gezien
- jullie hebben gezien
- zij hebben gezien
Pluscuamperfecto
- yo había visto
- tú habías visto
- él/ella había visto
- nosotros habíamos visto
- vosotros habíais visto
- ellos/ellas habían visto
Voltooid verleden tijd
- ik had gezien
- jij had gezien
- hij/zij/het had gezien
- wij hadden gezien
- jullie hadden gezien
- zij hadden gezien
Futuro I
- yo veré
- tú verás
- él/ella verá
- nosotros veremos
- vosotros veréis
- ellos/ellas verán
Toekomende tijd I
- ik zal zien
- jij zult zien
- hij/zij/het zal zien
- wij zullen zien
- jullie zullen zien
- zij zullen zien
Futuro perfecto
- yo habré visto
- tú habrás visto
- él/ella habrá visto
- nosotros habremos visto
- vosotros habréis visto
- ellos/ellas habrán visto
Toekomende tijd II
- ik zal gezien hebben
- jij zult gezien hebben
- hij/zij/het zal gezien hebben
- wij zullen gezien hebben
- jullie zullen gezien hebben
- zij zullen gezien hebben
Condicional
- yo vería
- tú verías
- él/ella vería
- nosotros veríamos
- vosotros veríais
- ellos/ellas verían
Conditionalis I
- ik zou zien
- jij zou zien
- hij/zij/het zou zien
- wij zouden zien
- jullie zouden zien
- zij zouden zien
Condicional perfecto
- yo habría visto
- tú habrías visto
- él/ella habría visto
- nosotros habríamos visto
- vosotros habríais visto
- ellos/ellas habrían visto
Conditionalis II
- ik zou hebben gezien
- jij zou hebben gezien
- hij/zij/het zou hebben gezien
- wij zouden hebben gezien
- jullie zouden hebben gezien
- zij zouden hebben gezien
Imperativo presente
- tú ve
- vosotros ved
Imperatief
- jij zie
- jullie ziet