Vervoeging van verificar
Onbepaalde wijs (infinitief): verificar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo verifico
- tú verificas
- él/ella verifica
- nosotros verificamos
- vosotros verificáis
- ellos/ellas verifican
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lees af
- jij leest af
- hij/zij/het leest af
- wij lezen af
- jullie lezen af
- zij lezen af
Indefinido
- yo verifiqué
- tú verificaste
- él/ella verificó
- nosotros verificamos
- vosotros verificasteis
- ellos/ellas verificaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik las af
- jij las af
- hij/zij/het las af
- wij lazen af
- jullie lazen af
- zij lazen af
Pretérito perfecto compuesto
- yo he verificado
- tú has verificado
- él/ella ha verificado
- nosotros hemos verificado
- vosotros habéis verificado
- ellos/ellas han verificado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelezen
- jij hebt afgelezen
- hij/zij/het heeft afgelezen
- wij hebben afgelezen
- jullie hebben afgelezen
- zij hebben afgelezen
Pluscuamperfecto
- yo había verificado
- tú habías verificado
- él/ella había verificado
- nosotros habíamos verificado
- vosotros habíais verificado
- ellos/ellas habían verificado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelezen
- jij had afgelezen
- hij/zij/het had afgelezen
- wij hadden afgelezen
- jullie hadden afgelezen
- zij hadden afgelezen
Futuro I
- yo verificaré
- tú verificarás
- él/ella verificará
- nosotros verificaremos
- vosotros verificaréis
- ellos/ellas verificarán
Toekomende tijd I
- ik zal aflezen
- jij zult aflezen
- hij/zij/het zal aflezen
- wij zullen aflezen
- jullie zullen aflezen
- zij zullen aflezen
Futuro perfecto
- yo habré verificado
- tú habrás verificado
- él/ella habrá verificado
- nosotros habremos verificado
- vosotros habréis verificado
- ellos/ellas habrán verificado
Toekomende tijd II
- ik zal afgelezen hebben
- jij zult afgelezen hebben
- hij/zij/het zal afgelezen hebben
- wij zullen afgelezen hebben
- jullie zullen afgelezen hebben
- zij zullen afgelezen hebben
Condicional
- yo verificaría
- tú verificarías
- él/ella verificaría
- nosotros verificaríamos
- vosotros verificaríais
- ellos/ellas verificarían
Conditionalis I
- ik zou aflezen
- jij zou aflezen
- hij/zij/het zou aflezen
- wij zouden aflezen
- jullie zouden aflezen
- zij zouden aflezen
Condicional perfecto
- yo habría verificado
- tú habrías verificado
- él/ella habría verificado
- nosotros habríamos verificado
- vosotros habríais verificado
- ellos/ellas habrían verificado
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelezen
- jij zou hebben afgelezen
- hij/zij/het zou hebben afgelezen
- wij zouden hebben afgelezen
- jullie zouden hebben afgelezen
- zij zouden hebben afgelezen
Imperativo presente
- tú verifica
- vosotros verificad
Imperatief
- jij lees af
- jullie leest af