Vervoeging van verter

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo vierto
  • viertes
  • él/ella vierte
  • nosotros vertemos
  • vosotros vertéis
  • ellos/ellas vierten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stort
  • jij stort
  • hij/zij/het stort
  • wij storten
  • jullie storten
  • zij storten

Indefinido

  • yo vertí
  • vertiste
  • él/ella vertió
  • nosotros vertimos
  • vosotros vertisteis
  • ellos/ellas vertieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stortte
  • jij stortte
  • hij/zij/het stortte
  • wij stortten
  • jullie stortten
  • zij stortten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vertido
  • has vertido
  • él/ella ha vertido
  • nosotros hemos vertido
  • vosotros habéis vertido
  • ellos/ellas han vertido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestort
  • jij hebt gestort
  • hij/zij/het heeft gestort
  • wij hebben gestort
  • jullie hebben gestort
  • zij hebben gestort

Pluscuamperfecto

  • yo había vertido
  • habías vertido
  • él/ella había vertido
  • nosotros habíamos vertido
  • vosotros habíais vertido
  • ellos/ellas habían vertido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestort
  • jij had gestort
  • hij/zij/het had gestort
  • wij hadden gestort
  • jullie hadden gestort
  • zij hadden gestort

Futuro I

  • yo verteré
  • verterás
  • él/ella verterá
  • nosotros verteremos
  • vosotros verteréis
  • ellos/ellas verterán

Toekomende tijd I

  • ik zal storten
  • jij zult storten
  • hij/zij/het zal storten
  • wij zullen storten
  • jullie zullen storten
  • zij zullen storten

Futuro perfecto

  • yo habré vertido
  • habrás vertido
  • él/ella habrá vertido
  • nosotros habremos vertido
  • vosotros habréis vertido
  • ellos/ellas habrán vertido

Toekomende tijd II

  • ik zal gestort hebben
  • jij zult gestort hebben
  • hij/zij/het zal gestort hebben
  • wij zullen gestort hebben
  • jullie zullen gestort hebben
  • zij zullen gestort hebben

Condicional

  • yo vertería
  • verterías
  • él/ella vertería
  • nosotros verteríamos
  • vosotros verteríais
  • ellos/ellas verterían

Conditionalis I

  • ik zou storten
  • jij zou storten
  • hij/zij/het zou storten
  • wij zouden storten
  • jullie zouden storten
  • zij zouden storten

Condicional perfecto

  • yo habría vertido
  • habrías vertido
  • él/ella habría vertido
  • nosotros habríamos vertido
  • vosotros habríais vertido
  • ellos/ellas habrían vertido

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestort
  • jij zou hebben gestort
  • hij/zij/het zou hebben gestort
  • wij zouden hebben gestort
  • jullie zouden hebben gestort
  • zij zouden hebben gestort

Imperativo presente

  • vierte
  • vosotros verted

Imperatief

  • jij stort
  • jullie stort