Vervoeging van viaticar
Onbepaalde wijs (infinitief): viaticar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo viatico
- tú viaticas
- él/ella viatica
- nosotros viaticamos
- vosotros viaticáis
- ellos/ellas viatican
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedien
- jij bedient
- hij/zij/het bedient
- wij bedienen
- jullie bedienen
- zij bedienen
Indefinido
- yo viatiqué
- tú viaticaste
- él/ella viaticó
- nosotros viaticamos
- vosotros viaticasteis
- ellos/ellas viaticaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bediende
- jij bediende
- hij/zij/het bediende
- wij bedienden
- jullie bedienden
- zij bedienden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he viaticado
- tú has viaticado
- él/ella ha viaticado
- nosotros hemos viaticado
- vosotros habéis viaticado
- ellos/ellas han viaticado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bediend
- jij hebt bediend
- hij/zij/het heeft bediend
- wij hebben bediend
- jullie hebben bediend
- zij hebben bediend
Pluscuamperfecto
- yo había viaticado
- tú habías viaticado
- él/ella había viaticado
- nosotros habíamos viaticado
- vosotros habíais viaticado
- ellos/ellas habían viaticado
Voltooid verleden tijd
- ik had bediend
- jij had bediend
- hij/zij/het had bediend
- wij hadden bediend
- jullie hadden bediend
- zij hadden bediend
Futuro I
- yo viaticaré
- tú viaticarás
- él/ella viaticará
- nosotros viaticaremos
- vosotros viaticaréis
- ellos/ellas viaticarán
Toekomende tijd I
- ik zal bedienen
- jij zult bedienen
- hij/zij/het zal bedienen
- wij zullen bedienen
- jullie zullen bedienen
- zij zullen bedienen
Futuro perfecto
- yo habré viaticado
- tú habrás viaticado
- él/ella habrá viaticado
- nosotros habremos viaticado
- vosotros habréis viaticado
- ellos/ellas habrán viaticado
Toekomende tijd II
- ik zal bediend hebben
- jij zult bediend hebben
- hij/zij/het zal bediend hebben
- wij zullen bediend hebben
- jullie zullen bediend hebben
- zij zullen bediend hebben
Condicional
- yo viaticaría
- tú viaticarías
- él/ella viaticaría
- nosotros viaticaríamos
- vosotros viaticaríais
- ellos/ellas viaticarían
Conditionalis I
- ik zou bedienen
- jij zou bedienen
- hij/zij/het zou bedienen
- wij zouden bedienen
- jullie zouden bedienen
- zij zouden bedienen
Condicional perfecto
- yo habría viaticado
- tú habrías viaticado
- él/ella habría viaticado
- nosotros habríamos viaticado
- vosotros habríais viaticado
- ellos/ellas habrían viaticado
Conditionalis II
- ik zou hebben bediend
- jij zou hebben bediend
- hij/zij/het zou hebben bediend
- wij zouden hebben bediend
- jullie zouden hebben bediend
- zij zouden hebben bediend
Imperativo presente
- tú viatica
- vosotros viaticad
Imperatief
- jij bedien
- jullie bedient