Vervoeging van visar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo viso
  • visas
  • él/ella visa
  • nosotros visamos
  • vosotros visáis
  • ellos/ellas visan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik teken af
  • jij tekent af
  • hij/zij/het tekent af
  • wij tekenen af
  • jullie tekenen af
  • zij tekenen af

Indefinido

  • yo visé
  • visaste
  • él/ella visó
  • nosotros visamos
  • vosotros visasteis
  • ellos/ellas visaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik tekende af
  • jij tekende af
  • hij/zij/het tekende af
  • wij tekenden af
  • jullie tekenden af
  • zij tekenden af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he visado
  • has visado
  • él/ella ha visado
  • nosotros hemos visado
  • vosotros habéis visado
  • ellos/ellas han visado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgetekend
  • jij hebt afgetekend
  • hij/zij/het heeft afgetekend
  • wij hebben afgetekend
  • jullie hebben afgetekend
  • zij hebben afgetekend

Pluscuamperfecto

  • yo había visado
  • habías visado
  • él/ella había visado
  • nosotros habíamos visado
  • vosotros habíais visado
  • ellos/ellas habían visado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgetekend
  • jij had afgetekend
  • hij/zij/het had afgetekend
  • wij hadden afgetekend
  • jullie hadden afgetekend
  • zij hadden afgetekend

Futuro I

  • yo visaré
  • visarás
  • él/ella visará
  • nosotros visaremos
  • vosotros visaréis
  • ellos/ellas visarán

Toekomende tijd I

  • ik zal aftekenen
  • jij zult aftekenen
  • hij/zij/het zal aftekenen
  • wij zullen aftekenen
  • jullie zullen aftekenen
  • zij zullen aftekenen

Futuro perfecto

  • yo habré visado
  • habrás visado
  • él/ella habrá visado
  • nosotros habremos visado
  • vosotros habréis visado
  • ellos/ellas habrán visado

Toekomende tijd II

  • ik zal afgetekend hebben
  • jij zult afgetekend hebben
  • hij/zij/het zal afgetekend hebben
  • wij zullen afgetekend hebben
  • jullie zullen afgetekend hebben
  • zij zullen afgetekend hebben

Condicional

  • yo visaría
  • visarías
  • él/ella visaría
  • nosotros visaríamos
  • vosotros visaríais
  • ellos/ellas visarían

Conditionalis I

  • ik zou aftekenen
  • jij zou aftekenen
  • hij/zij/het zou aftekenen
  • wij zouden aftekenen
  • jullie zouden aftekenen
  • zij zouden aftekenen

Condicional perfecto

  • yo habría visado
  • habrías visado
  • él/ella habría visado
  • nosotros habríamos visado
  • vosotros habríais visado
  • ellos/ellas habrían visado

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgetekend
  • jij zou hebben afgetekend
  • hij/zij/het zou hebben afgetekend
  • wij zouden hebben afgetekend
  • jullie zouden hebben afgetekend
  • zij zouden hebben afgetekend

Imperativo presente

  • visa
  • vosotros visad

Imperatief

  • jij teken af
  • jullie tekent af