Vervoeging van écraser
Onbepaalde wijs (infinitief): écraser
Frans
Nederlands
Présent
- je écrase
- tu écrases
- il/elle écrase
- nous écrasons
- vous écrasez
- ils/elles écrasent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stamp
- jij stampt
- hij/zij/het stampt
- wij stampen
- jullie stampen
- zij stampen
Indicatif imparfait
- je écrasais
- tu écrasais
- il/elle écrasait
- nous écrasions
- vous écrasiez
- ils/elles écrasaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik stampte
- jij stampte
- hij/zij/het stampte
- wij stampten
- jullie stampten
- zij stampten
Indicatif passé composé
- j'ai écrasé
- tu as écrasé
- il/elle a écrasé
- nous avons écrasé
- vous avez écrasé
- ils/elles ont écrasé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestampt
- jij hebt gestampt
- hij/zij/het heeft gestampt
- wij hebben gestampt
- jullie hebben gestampt
- zij hebben gestampt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais écrasé
- tu avais écrasé
- il/elle avait écrasé
- nous avions écrasé
- vous aviez écrasé
- ils/elles avaient écrasé
Voltooid verleden tijd
- ik had gestampt
- jij had gestampt
- hij/zij/het had gestampt
- wij hadden gestampt
- jullie hadden gestampt
- zij hadden gestampt
Indicatif futur
- je écraserai
- tu écraseras
- il/elle écrasera
- nous écraserons
- vous écraserez
- ils/elles écraseront
Toekomende tijd I
- ik zal stampen
- jij zult stampen
- hij/zij/het zal stampen
- wij zullen stampen
- jullie zullen stampen
- zij zullen stampen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai écrasé
- tu auras écrasé
- il/elle aura écrasé
- nous aurons écrasé
- vous aurez écrasé
- ils/elles auront écrasé
Toekomende tijd II
- ik zal gestampt hebben
- jij zult gestampt hebben
- hij/zij/het zal gestampt hebben
- wij zullen gestampt hebben
- jullie zullen gestampt hebben
- zij zullen gestampt hebben
Conditionnel présent
- je écraserais
- tu écraserais
- il/elle écraserait
- nous écraserions
- vous écraseriez
- ils/elles écraseraient
Conditionalis I
- ik zou stampen
- jij zou stampen
- hij/zij/het zou stampen
- wij zouden stampen
- jullie zouden stampen
- zij zouden stampen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais écrasé
- tu aurais écrasé
- il/elle aurait écrasé
- nous aurions écrasé
- vous auriez écrasé
- ils/elles auraient écrasé
Conditionalis II
- ik zou hebben gestampt
- jij zou hebben gestampt
- hij/zij/het zou hebben gestampt
- wij zouden hebben gestampt
- jullie zouden hebben gestampt
- zij zouden hebben gestampt
Impératif
- tu écrase
- vous écrasez
Imperatief
- jij stamp
- jullie stampt