Vervoeging van épargner

Frans

Nederlands

Présent

  • je épargne
  • tu épargnes
  • il/elle épargne
  • nous épargnons
  • vous épargnez
  • ils/elles épargnent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bezuinig
  • jij bezuinigt
  • hij/zij/het bezuinigt
  • wij bezuinigen
  • jullie bezuinigen
  • zij bezuinigen

Indicatif imparfait

  • je épargnais
  • tu épargnais
  • il/elle épargnait
  • nous épargnions
  • vous épargniez
  • ils/elles épargnaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bezuinigde
  • jij bezuinigde
  • hij/zij/het bezuinigde
  • wij bezuinigden
  • jullie bezuinigden
  • zij bezuinigden

Indicatif passé composé

  • j'ai épargné
  • tu as épargné
  • il/elle a épargné
  • nous avons épargné
  • vous avez épargné
  • ils/elles ont épargné

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bezuinigd
  • jij hebt bezuinigd
  • hij/zij/het heeft bezuinigd
  • wij hebben bezuinigd
  • jullie hebben bezuinigd
  • zij hebben bezuinigd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais épargné
  • tu avais épargné
  • il/elle avait épargné
  • nous avions épargné
  • vous aviez épargné
  • ils/elles avaient épargné

Voltooid verleden tijd

  • ik had bezuinigd
  • jij had bezuinigd
  • hij/zij/het had bezuinigd
  • wij hadden bezuinigd
  • jullie hadden bezuinigd
  • zij hadden bezuinigd

Indicatif futur

  • je épargnerai
  • tu épargneras
  • il/elle épargnera
  • nous épargnerons
  • vous épargnerez
  • ils/elles épargneront

Toekomende tijd I

  • ik zal bezuinigen
  • jij zult bezuinigen
  • hij/zij/het zal bezuinigen
  • wij zullen bezuinigen
  • jullie zullen bezuinigen
  • zij zullen bezuinigen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai épargné
  • tu auras épargné
  • il/elle aura épargné
  • nous aurons épargné
  • vous aurez épargné
  • ils/elles auront épargné

Toekomende tijd II

  • ik zal bezuinigd hebben
  • jij zult bezuinigd hebben
  • hij/zij/het zal bezuinigd hebben
  • wij zullen bezuinigd hebben
  • jullie zullen bezuinigd hebben
  • zij zullen bezuinigd hebben

Conditionnel présent

  • je épargnerais
  • tu épargnerais
  • il/elle épargnerait
  • nous épargnerions
  • vous épargneriez
  • ils/elles épargneraient

Conditionalis I

  • ik zou bezuinigen
  • jij zou bezuinigen
  • hij/zij/het zou bezuinigen
  • wij zouden bezuinigen
  • jullie zouden bezuinigen
  • zij zouden bezuinigen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais épargné
  • tu aurais épargné
  • il/elle aurait épargné
  • nous aurions épargné
  • vous auriez épargné
  • ils/elles auraient épargné

Conditionalis II

  • ik zou hebben bezuinigd
  • jij zou hebben bezuinigd
  • hij/zij/het zou hebben bezuinigd
  • wij zouden hebben bezuinigd
  • jullie zouden hebben bezuinigd
  • zij zouden hebben bezuinigd

Impératif

  • tu épargne
  • vous épargnez

Imperatief

  • jij bezuinig
  • jullie bezuinigt