Vervoeging van acclamer
Onbepaalde wijs (infinitief): acclamer
Frans
Nederlands
Présent
- j'acclame
- tu acclames
- il/elle acclame
- nous acclamons
- vous acclamez
- ils/elles acclament
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik juich toe
- jij juicht toe
- hij/zij/het juicht toe
- wij juichen toe
- jullie juichen toe
- zij juichen toe
Indicatif imparfait
- j'acclamais
- tu acclamais
- il/elle acclamait
- nous acclamions
- vous acclamiez
- ils/elles acclamaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik juichte toe
- jij juichte toe
- hij/zij/het juichte toe
- wij juichten toe
- jullie juichten toe
- zij juichten toe
Indicatif passé composé
- j'ai acclamé
- tu as acclamé
- il/elle a acclamé
- nous avons acclamé
- vous avez acclamé
- ils/elles ont acclamé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegejuicht
- jij hebt toegejuicht
- hij/zij/het heeft toegejuicht
- wij hebben toegejuicht
- jullie hebben toegejuicht
- zij hebben toegejuicht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais acclamé
- tu avais acclamé
- il/elle avait acclamé
- nous avions acclamé
- vous aviez acclamé
- ils/elles avaient acclamé
Voltooid verleden tijd
- ik had toegejuicht
- jij had toegejuicht
- hij/zij/het had toegejuicht
- wij hadden toegejuicht
- jullie hadden toegejuicht
- zij hadden toegejuicht
Indicatif futur
- j'acclamerai
- tu acclameras
- il/elle acclamera
- nous acclamerons
- vous acclamerez
- ils/elles acclameront
Toekomende tijd I
- ik zal toejuichen
- jij zult toejuichen
- hij/zij/het zal toejuichen
- wij zullen toejuichen
- jullie zullen toejuichen
- zij zullen toejuichen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai acclamé
- tu auras acclamé
- il/elle aura acclamé
- nous aurons acclamé
- vous aurez acclamé
- ils/elles auront acclamé
Toekomende tijd II
- ik zal toegejuicht hebben
- jij zult toegejuicht hebben
- hij/zij/het zal toegejuicht hebben
- wij zullen toegejuicht hebben
- jullie zullen toegejuicht hebben
- zij zullen toegejuicht hebben
Conditionnel présent
- j'acclamerais
- tu acclamerais
- il/elle acclamerait
- nous acclamerions
- vous acclameriez
- ils/elles acclameraient
Conditionalis I
- ik zou toejuichen
- jij zou toejuichen
- hij/zij/het zou toejuichen
- wij zouden toejuichen
- jullie zouden toejuichen
- zij zouden toejuichen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais acclamé
- tu aurais acclamé
- il/elle aurait acclamé
- nous aurions acclamé
- vous auriez acclamé
- ils/elles auraient acclamé
Conditionalis II
- ik zou hebben toegejuicht
- jij zou hebben toegejuicht
- hij/zij/het zou hebben toegejuicht
- wij zouden hebben toegejuicht
- jullie zouden hebben toegejuicht
- zij zouden hebben toegejuicht
Impératif
- tu acclame
- vous acclamez
Imperatief
- jij juich toe
- jullie juicht toe