Vervoeging van accoter
Onbepaalde wijs (infinitief): accoter
Frans
Nederlands
Présent
- j'accote
- tu accotes
- il/elle accote
- nous accotons
- vous accotez
- ils/elles accotent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schraag
- jij schraagt
- hij/zij/het schraagt
- wij schragen
- jullie schragen
- zij schragen
Indicatif imparfait
- j'accotais
- tu accotais
- il/elle accotait
- nous accotions
- vous accotiez
- ils/elles accotaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik schraagde
- jij schraagde
- hij/zij/het schraagde
- wij schraagden
- jullie schraagden
- zij schraagden
Indicatif passé composé
- j'ai accoté
- tu as accoté
- il/elle a accoté
- nous avons accoté
- vous avez accoté
- ils/elles ont accoté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschraagd
- jij hebt geschraagd
- hij/zij/het heeft geschraagd
- wij hebben geschraagd
- jullie hebben geschraagd
- zij hebben geschraagd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais accoté
- tu avais accoté
- il/elle avait accoté
- nous avions accoté
- vous aviez accoté
- ils/elles avaient accoté
Voltooid verleden tijd
- ik had geschraagd
- jij had geschraagd
- hij/zij/het had geschraagd
- wij hadden geschraagd
- jullie hadden geschraagd
- zij hadden geschraagd
Indicatif futur
- j'accoterai
- tu accoteras
- il/elle accotera
- nous accoterons
- vous accoterez
- ils/elles accoteront
Toekomende tijd I
- ik zal schragen
- jij zult schragen
- hij/zij/het zal schragen
- wij zullen schragen
- jullie zullen schragen
- zij zullen schragen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai accoté
- tu auras accoté
- il/elle aura accoté
- nous aurons accoté
- vous aurez accoté
- ils/elles auront accoté
Toekomende tijd II
- ik zal geschraagd hebben
- jij zult geschraagd hebben
- hij/zij/het zal geschraagd hebben
- wij zullen geschraagd hebben
- jullie zullen geschraagd hebben
- zij zullen geschraagd hebben
Conditionnel présent
- j'accoterais
- tu accoterais
- il/elle accoterait
- nous accoterions
- vous accoteriez
- ils/elles accoteraient
Conditionalis I
- ik zou schragen
- jij zou schragen
- hij/zij/het zou schragen
- wij zouden schragen
- jullie zouden schragen
- zij zouden schragen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais accoté
- tu aurais accoté
- il/elle aurait accoté
- nous aurions accoté
- vous auriez accoté
- ils/elles auraient accoté
Conditionalis II
- ik zou hebben geschraagd
- jij zou hebben geschraagd
- hij/zij/het zou hebben geschraagd
- wij zouden hebben geschraagd
- jullie zouden hebben geschraagd
- zij zouden hebben geschraagd
Impératif
- tu accote
- vous accotez
Imperatief
- jij schraag
- jullie schraagt